Antwoord aan het kwaad, getuigenissen 1939-1945
(1961)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Uit een kampverslagOp 10 Maart 1943 zijn wij naar Westerbork gevoerd. Westerbork zelf was zoals ik het kon zien, geen verschrikkelijk kamp. Er was schouwburg, cabaret en bioscoop, kortom van alles. De Joden maakten daar onder elkaar plezier en inmiddels werden hun bloedverwanten op transport gesteld en zoals later bleek in de gaskamers vermoord. Daar wij geen protectie hadden, geen diamant bezaten, geen Sperr-stempel en ook geen Duitse joden om ons te helpen kenden, moesten wij na 4 dagen reeds op transport.
In die trein naar het Oosten bevinden zich ook een aantal verpleegden uit het gesticht ‘De Joodse Invalide’, hierbij Mirjams geheel verlamde 75-jarige grootmoeder. Mirjam en Eddy sluiten vriendschap met twee lotgenoten, evenals zij een jong echtpaar: Ruth en Menno. Menno verzoekt Mirjam, zo lang mogelijk voor Ruth te zorgen. Mirjam vraagt hem, hetzelfde voor Eddy te doen. Na een kort oponthoud in Auschwitz rijdt hun trein door naar Sobibor. Daar worden bij het uitstappen mannen en vrouwen gescheiden: ‘dit is de laatste keer geweest, dat ik Eddy en Menno gezien heb’. Zes en twintig meisjes, uit dit transport bijeengezocht, moeten dan weer doorrijden naar het kamp Maidanek. Hier worden zij geheel naakt gemonsterd, waarna zij zich weer moeten aankleden ‘en zonder eten of drinken, zonder je even te kunnen wassen, moesten wij gaan slapen op de kale vloer zonder stro en zonder dekens’. Nu Mirjam weer: | |
[pagina 47]
| |
De SS verdween en wij waren eindelijk even alleen. Ik voelde mij geroepen om de meisjes een paar woorden toe te spreken en vroeg een ogenblik stilte. Ik herinner mij nog ongeveer het volgende gezegd te hebben: ‘Jongens, ik ben bijna een van de oudsten, 26 jaar en getrouwd, en eigenlijk net zo'n snotneus als jullie allemaal zijn, maar misschien, omdat ik kind ben uit een arbeidersgezin en opgevoed als socialiste, weet ik van kameraadschap af. Ik ken jullie niet, weet niets van jullie, ken jullie maatschappelijke verhoudingen niet, maar laten wij leren ons hier te verdragen, niet boos zijn of ruzie maken om niets. Meiden wij hebben elkaar zo hard nodig, weest sterk en vastberaden in je gevoelens tegenover elkaar. Helpen jullie elkaar, dit leven dat ons ondraaglijk wordt gemaakt, zo draaglijk mogelijk te maken. Jongens, geven jullie elkaar de hand, en wees bezield met goede voornemens, want als de wil er is, dan is de weg er ook.’ Direct kreeg ik veel bijval, maar o, wat was ik na een paar weken reeds door een gedeelte van onze meisjes teleurgesteld.
In Maidanek werken de meisjes in de z.g. lompenhal, waar zij de kleren van de met de transporten aangekomen slachtoffers moeten sorteren. Een hard leven, met veel mishandelingen. Bij voorbeeld:
Nelly, een vroom opgevoed meisje, had in de lompenhal een Joods bijbeltje gevonden. Zij stond hierin op het appèl te lezen en werd daarbij betrapt door een voorbijkomende SSer. Hij smeet het bijbeltje weg en takelde haar zolang toe met de kolf van zijn geweer tot zij er bij neerviel. Wij hebben haar zo goed en zo kwaad voor de rest van het appèl ondersteund.
Mirjam vangt dan voor het eerst het woord ‘selectie’ op. Al spoedig leert zij, wat het betekent: bij de eerste selectie, waar zij getuige van is, verdwijnen uit haar ploeg van 26 drie in de gaskamer: 23 over. Zij krijgen weer ander werk. En: | |
[pagina 48]
| |
Toen wij met de nieuwe commando's moesten uitrukken kregen wij de schrik van het kamp mee, n.l. een Oekrainer, Smit geheten. Deze kerel was een ware boef en begeleidde ons commando met 5 SS posten en afgerichte honden. Het commando bestond uit 50 meisjes, 100 Hollandse mannen en voor de rest uit Polen. Bij het uitrukken meldde Smit de Commandoführer de 150 joden, waarop deze dan zei dat hij er 's avonds 140 wilde terugzien. Deze 10 mannen, Hollanders, werden dan op het werk dood geslagen, en de Hollandse vrouwen moesten de lijken op de schouders al zingende het Lager binnendragen. Liedjes als Hou er de moed maar in, en Wij gaan nog niet naar huis, waren het meest gebruikelijk en Smit genoot van deze dagelijkse terugtocht. Na ruim anderhalve maand was de straat van het mannenlager klaar, en moesten wij helpen de wasbarak in orde maken. Er hebben zich toen allerlei toneeltjes afgespeeld. Janny, had een neef, Lou, die ook met het laatste transport was meegekomen. Deze jongen kon erg aardige Franse liedjes zingen, hetgeen Smit op een keer hoorde. Lou moest zich toen wentelen in de latrine en was besmeurd van onder tot boven. En steeds moest hij zijn Franse liedjes daarbij zingen. Daarna werd hem een longaandoening geslagen, waaraan hij een week later overleed. Het was vaak moeilijk om te smokkelen wanneer de maan hoog aan de hemel stond, en men elk ogenblik gevaar liep door de controlerende SS gezien te worden. Ik herinner mij nog een van deze nachten, dat Kitty mij omstreeks 2 uur wakker maakte en mij het ongeluk vertelde dat haar overkomen was. Zij was naar buiten gegaan naar de latrine en was daarbij plotseling overvallen door een SSer, die zich al vechtende van haar had meester gemaakt. Waanzinnig van angst kwam zij bij mij en ik zie de plaatsen nog voor mij waar hij zijn nagels in haar hals had gezet en haar ledematen vol blauwe plekken. 's Nacht heb ik toen er over nagedacht wat haar de volgende dag te doen stond. Aangezien zij zelf bijna geen Duits kon praten, ben ik 's morgens vroeg met haar naar de ambulance gegaan waar een verpleegster was, die kundiger was dan | |
[pagina 49]
| |
twee doktoren. Onder vier ogen heb ik aan deze verpleegster, zuster Ida, alles verteld, daar ik doodsbang was, dat Kitty, door dit voorval zwanger zou worden of eventueel een geslachtsziekte had opgelopen. Ida heeft haar geholpen, maar hoe het voorval uitgekomen is weet ik niet, maar de SS kwam er achter en Kitty is de gaskamer ingegaan... Groot was de verslagenheid van ons clubje, dat na vijf maanden nog slechts 16 meisjes telde.
Het ‘leven’ gaat voort, ondanks alles:
Na 8 maanden in deze ellende te hebben doorgebracht was er weer eens generaal appèl. De Duitse majoor met dikke stierennek en kaalgeschoren kop, kwam op zijn schimmel [Baron] het appèl-plein oprijden. Hij had 15 vrouwen nodig die opgehangen zouden worden. De reden hiervan was ons niet bekend. Verslagen en doodsbleek stond het geheel de dingen die gebeuren zouden af te wachten. Vijftien meisjes werden uitgezocht, waaronder ook Nelly, die voor onze ogen opgehangen moesten worden. Hij riep om mannen, om de stroppen voor deze meisjes klaar te maken. Frau Lovenstein, zuster Ida en diverse Blockälteste vielen smekend voor de majoor op hun knieën en vroegen hem om genade voor deze meisjes. Wat hem er toe bewogen heeft om de voorstelling niet door te laten gaan weet ik niet, maar de 15 meisjes mochten blijven leven. Het eigenaardige van deze man was, dat hij zijn paard aanbad en liefkoosde terwijl hij ons in het voorbijgaan de ene zweepslag na de andere toedeelde.
Eindelijk grijpen ‘13 meisjes van onze club’ de kans aan, om in een ander kamp te werken, in Malejof. Een bijzonder groot gevaar voor Mirjam vormt de schurft, die zij had opgelopen: ‘zo erg dat ik dacht er krankzinnig van te worden. Ik zat vol over mijn hele lichaam en ook op mijn handen’. Overigens hebben de meisjes geluk, want doordat zij in dit afzonderlijke ‘Lager’ werken, vergeet men ze bij de grote actie ‘aan het eind van 1943, als tallozen in een geweldige slag in de kampen werden vernietigd.’ | |
[pagina 50]
| |
Vijf dagen na de grote actie kwamen 2 Oberscharführers onze barak binnenstappen en moest alles aantreden met de weinige bagage die wij hadden. Wij wisten niet wat ons lot zou zijn, zou men ons ook naar de gaskamer brengen? Na drie uur hobbelen in een dichte auto, kwamen wij in Trawniki aan, een dorp, dat ongeveer 150 km van Lublin gelegen was. Wij werden uit de auto geslagen en het eerste wat ons opviel was een ontzettende zwerm kraaien. Wat had dat te beduiden? Dit zou ons direct duidelijk worden. Wij werden het lager binnengebracht en niettegenstaande er zeer veel barakken waren, was er geen levende ziel te bekennen. Er hing een ontzettende lijkenlucht. Wij werden met mannen en vrouwen in één barak gebracht, waar Oberscharführer Patesko, de vroegere commandant van het lager ons mededeelde, dat wij met 150 man hier waren gebracht, om het lager leeg te ruimen. De kleding moest uit de barakken worden gehaald en in zakken of lakens gewikkeld tot pakken worden geformeerd, die tweemaal daags door een auto naar Lublin zouden worden gebracht. Hij vertelde ook, dat het een rijk Jodenlager was geweest, waarvan de inwoners uit Warschau afkomstig waren. Wanneer wij levensmiddelen vonden, dan konden wij deze behouden en ook datgene wat ons aan kleding en ondergoed geschikt leek mochten wij behouden. Maar alles wat wij vonden aan goud en diamanten moest aan hem of de andere Oschaf. ter hand worden gesteld. Voorlopig zouden de mannen samen met de vrouwen blijven, doch later eigen barakken krijgen. Het resultaat was echter, dat de mannen na 14 dagen lijkverbranding zelf werden doodgeschoten, en wij ook deze mannen moesten verbranden. De bewaking bestond uit Oekrainers, van 18 en 19 jaar, die ons zoveel mogelijk sloegen en trapten, 's Avonds sliepen wij heel weinig en het was ons ook niet toegestaan de barak te verlaten om onze behoeften te doen. In de barak was voor dit doel een Kubel neergezet. De eerste dag dat wij aan het werk moesten vergeet ik nooit. Wij werden afgeteld en 20 mannen en vier meisjes werden | |
[pagina 51]
| |
apart gezet. De vier meisjes moesten de barak waarin wij leefden schoonmaken, terwijl de 20 mannen rondom de barak een drierijig prikkeldraad moesten maken. Om de twee meter stonden de Oekrainers gepost. Wij vroegen ons af of deze zware bewaking iets te maken zou hebben met de nabijheid van Russen. Wij hadden steeds hoop, op een Russische bevrijding. En inderdaad zijn deze ook 8 maanden later gekomen, doch toen waren wij reeds lang weer weg. Die eerste morgen om zes uur betraden de tachtig mannen en 46 meisjes het slagveld, want zo zag het Lager er inderdaad uit. Overal waren loopgraven, die de joden zelf hebben moeten maken, voordat zij er neergeschoten werden. Dit is ons later verteld door een Oekrainer toen hij eens een dronken bui had. Rondom waren hoge stenen muren. En in het midden waren de luidsprekers nog die vermoedelijk tijdens deze actie hun muziek hebben laten horen. Overal lagen bergen kleren en schoenen, want de mensen waren naakt gefusilleerd. De vrouwen werden apart van de mannen opgesteld en kregen een nijptangetje in de hand. Bewaakt door 20 Oekrainers moesten wij eerst de gouden tanden en kiezen uit de monden trekken en daarna de lijken op een plank of ladder leggen, die aan de mannen werden gebracht, die vervolgens de vuurstapels gereed maakten. Het goud stopten de Oekrainers in hun zakken en wanneer het niet vlug genoeg ging dan sloegen of trapten zij er op los. 14 dagen zijn wij bezig geweest met het opruimen van de 18000 joden, en Ruth is hierbij volslagen gek geworden. Het was meen ik de derde dag dat ik plotseling zo'n walging kreeg van het werk, dat ik het niet meer voort kon zetten. Ik was toen juist bezig met een 50-jarige vrouw, die mij zo aan mijn moeder deed denken, dat ik werkelijk niet meer kon. Een Oekrainer die mij zag staan met mijn van verdriet vertrokken gezicht, kwam op mij af, schreeuwde mij iets toe wat ik niet verstond en trok toen een mes, waarmee hij mij een steek in mijn wang wilde geven. Doordat ik achteruitging raakte hij mij niet en toen ik mij bukte om toch maar weer aan het werk te gaan, lag Ruth, die bereid was mij te helpen, volkomen in de war | |
[pagina 52]
| |
naast mij. Hoe ik ook probeerde haar opgericht te krijgen, het lukte niet. Haar ogen stonden volkomen verdwaasd. Daar ik bang was, dat de Oekrainer zich thans op haar zou werpen, probeerde ik haar aan het verstand te brengen, dat zij moest opstaan. Zij stamelde echter alleen maar de woorden: Bang, mes, Mirjam. Ik riep de andere meisjes erbij en legde zo snel mogelijk het geval uit. Het was echter reeds te laat, want Ruth kreeg verschillende harde zweepslagen. Een paar Poolse meisjes beduidden de Oekrainers, dat Ruth ziek was en na haar geholpen te hebben mocht ik haar naar de barak brengen. Hierbij werd ik begeleid door 5 Oekrainers, die maar steeds aan het schelden waren. In de barak heb ik haar zo spoedig mogelijk naar bed gebracht en aan de stubemeisjes gevraagd in mijn afwezigheid een beetje op haar te willen letten. Ik moest zo spoedig mogelijk terug, want er werd reeds op de deur gebonsd. Met de moed der wanhoop ging ik maar weer aan het verschrikkelijke werk. 14 dagen duurde deze martelgang, waarbij niets anders gedaan werd dan lijken verbranden en de brandlucht hing aan de kleren en zelfs aan onze haren. Mijn lichaam zat vol met schurft en mijn handen waren volkomen stuk van de zweren. De 14de dag, bij het beëindigen van onze arbeid, moesten wij allen aantreden. Wij wisten niet wat dit te betekenen had, maar stuk voor stuk kon men de angst op het gezicht aflezen. Er moesten 100 mannen zijn, maar er stonden er slechts 98. Een stond tussen de meisjes in, gekleed in kleren die hij van een van de meisjes had weten te bemachtigen. De andere had zich weten te verstoppen. De mannen werden opnieuw geteld, doch men kon niet verder dan 98 komen. De meisjes werden ook geteld, doch dit aantal klopte, want men had Ruth vergeten die ziek lag. Nog zie ik het gezicht van Joky. Zijn fijn uitgesneden profiel. Hij was een jongen van 17 jaar, afkomstig uit Warschau, met haren, die geblondeerd waren, als van een meisje. Hij leefde namelijk als ondergedoken Jood, maar werd verraden. Door het tellen werden de Oekrainers ongeduldig en nerveus en begonnen te schelden. De Oberscharführer was razend en begon klappen uit te delen, maar het aantal veranderde niet. Er heerste | |
[pagina 53]
| |
een gejaagde spanning. Patesko begon toen het geheel toe te spreken en deelde mede, dat wanneer binnen vijf minuten de twee verstekelingen niet te voorschijn zouden komen, het geheel doodgeschoten zou worden. Wanneer ze te voorschijn zouden komen, zou het geheel vrij uit gaan, want er moest gewerkt worden. Er waren 70 barakken die nog leeggehaald moesten worden en aan lijken had hij niets. Joky kwam hierop kaarsrecht en trots als een hinde te voorschijn in zijn potsierlijke veel te kleine meisjeskleren. Er ontbrak er nu nog een, die verstopt zat op de zolder van onze barak. Hij had zich bij het prikkeldraad aanleggen weten te drukken en kon vanuit zijn schuilplaats de veelbelovende toespraak van Patesko horen. Nu ontbrak er echter nog een meisje, n.l. Ruth. Er zat niets op, dan het aan Patesko te vertellen, wat er met Ruth gebeurd was, en ik vertelde het hem onomwonden, daar ik wist, dat de Duitsers de Oekrainers ook haatten. Het resultaat was, dat Ruth in de barak mocht blijven en ik zelfs mooie splinternieuwe kleren uit de barakken voor haar mocht halen. Dat Lager was onnoemlijk rijk, want er hadden uitsluitend families uit Warschau geleefd in ghetto gezinsverband. Zij hadden hun goud en briljanten en zelfs de etenswaren mogen behouden en kregen zelfs van Patesko toestemming, om tegen betaling van goud en briljanten door de toenmalige Duitse SS klandestiene etenswaren te laten inkopen. Heel Trawniki is rijk geworden van hetgeen deze Joden hadden meegebracht. Ruth mocht dus in leven blijven, mits wij geen last van haar hadden, anders zou zij de kogel krijgen. Het appèl klopte dus nu, en er zou een nieuwe indeling komen. De mannen moesten zich omdraaien en passeerden Patesko en de Oekrainers en 10 minuten later knalden de revolvers. Met ogen vol ontzetting aanschouwden wij deze misdaad. Niettegenstaande de mooie voorspiegeling werd hiermede een einde gemaakt aan 100 jonge levens. Zou er dan nooit een einde komen aan deze misdaden? Wanneer zou de verlossing komen? Wij moesten ook deze 100 mannen verbranden en wat zou dan ons lot zijn? | |
[pagina 54]
| |
De omstandigheden worden gaandeweg draaglijker, maar Ruth blijft ziek en Mirjam: ‘In die tijd had mijn schurft het hoogtepunt bereikt en waren mijn benen een rauwe massa, waaraan de kousen vastkleefden. Truus die ook zo'n echte meid was, waste 's avonds, wanneer alles in de barak naar bed was, met warm water de wonden schoon en verbond ze dan met gevonden zinkzalf en verband’. Zelfs vieren de meisjes in het kamp Kerst:
Op de eerste Kerstavond werd het diner gehouden, dat uitstekend slaagde. Ruth zat naast mij aan tafel. Zij was een klein beverig vrouwtje, een groot verschil met de Ruth die ik in de trein heb leren kennen. Het diner bestond uit witteen bruine bonen, aardappelen, jus en worst, pannekoeken en pudding. Wij konden na afloop haast niet meer. Alleen Ruthje at van dit alles practisch niets. En dat kleine beetje wat ze naar binnen had gekregen, kwam er 's nachts weer uit. Ik moest zien, voor haar hulp te krijgen, maar wist alleen niet op welke manier ik dit moest aanpakken. Na het diner werd thee gezet, terwijl de meisjes nog gezorgd hadden voor noga, borstplaatjes en andere lekkernijen. Later op de avond kregen wij dunne boterhammetjes met worst. Truus zette het feest in met Russische dansen. Zij had hierbij zwarte kaplaarzen, een plooirokje, geleend van Janny en een blauwe shantung blouse, en met de hoofddoek van Nelly zag ze er echt Russisch uit. Allemaal zongen uit volle borst mee. O wat was het gezellig in ons barakje. Overal brandden de kaarsen op de tafel. Het programma stond op stukjes carton, de aanblik van deze 50 heldere, goedgeklede meisjes deed aan een film denken. Hierna kwam het optreden van Dina en Sonja, die leuke oud-Hollandse liedjes zongen. Daarna kwam ik aan de beurt. Ik nam een kandelaar, waar ik de kaarsen uithaalde en deed net of het een microfoon was. Vervolgens begon ik als volgt. Good evening Ladies en Gentlemen, you can hear the B.B.C. in Trawniki. I'll sing for you a very old song. I can 't give | |
[pagina 55]
| |
you anything but love, baby. Direct bij het begin zag ik in de ogen van de meisjes lichtjes komen en ze konden hun voeten niet meer stil houden. Ik moest nog meer liedjes te berde brengen en vervolgde dan ook met die leuke bekende songs van vroeger. In het vuur van mijn gekreun ging de deur open en kwamen twee mannen van de Grüne Polizei binnen die lichtelijk aangeschoten waren. Wij wisten ons met onze houding geen raad en ik wist met de kandelaar in mijn hand niet zo gauw weg te komen. Zij wilden weten wat wij eigenlijk aan het uitvoeren waren en toen zij hoorden dat wij Kerstmis aan het vieren waren en ik Engelse liedjes zong, moesten wij hiermee doorgaan. Ik heb toen half Engels en half Hollands iets ten beste gegeven, vol met hatelijkheden aan hun adres. De meisjes konden hun gezichten haast niet goed houden. De moffen vonden het echter prachtig en vroegen mij waar ik het Engels geleerd had. Ik ging hier juist op in toen Clairy door het laten vallen van een vork de aandacht afleidde, daar zij mij precies kende en wel begreep waar ik heen wilde. Ik wilde n.l. trachten deze moffen aan het praten te krijgen teneinde iets over het verloop van de oorlog te horen. De moffen namen appèl af en daar het aantal klopte verdwenen zij weer. Toen zij weg waren kwamen de monden los en begrepen wij niet hoe wij alles hadden durven zeggen. Nadat wij om het geheel nog eens goed gelachen hadden, was de beurt aan Janny om op te treden. Zij had zich met schoensmeer helemaal zwart gemaakt en droeg alleen een kort geel rokje en een bustehouder. Hierbij zong en danste zij ‘O mijn lieve zwartkop’ enz. Wij lagen allen krom van het lachen om die gekke Janny die, tenger gebouwd als ze was, met haar dunne beentjes alle mogelijke bokkesprongen maakte. Daarna kwam de pauze, waarin ik Ruth, die erg moe was, en er witjes uitzag, naar bed bracht. Na de pauze hebben wij nog wat spelletjes gedaan, tot wij om 2 uur naar bed gingen. Die nacht is Ruth erg beroerd geworden, en heb ik haar hele bed moeten verschonen. De tweede Kerstdag hebben wij alles eerst netjes afgewassen | |
[pagina 56]
| |
en ondertussen bakten Dina en Sonja nieuwe pannekoekjes voor die avond. Met het oog op Ruth zouden wij het deze avond kalmpjes aan doen en terwijl allen op de bedden gezeten waren om Ruth heen, vertelde ik hun het boek van Carry van Bruggen ‘De verlatene’. Ook deze avond hebben wij het erg prettig gehad, en de meisjes presten mij, om op Oudejaarsavond een ander boek te vertellen. Ik beloofde het en moest op verzoek dit keer ‘Zomerzotheid’ verhalen. Laat ik maar zwijgen over de vele andere boeken en films, waar zij mij elke zaterdagavond om zeurden om te vertellen. Zo was ook de tweede Kerstdag even prettig verlopen als de eerste. Wij vroegen ons af, waar wij het volgend jaar wel zouden zitten.
Tussen Kerst en Nieuwjaar staan de meisjes nog een keer doodsangsten uit, omdat de bewakers ze allen dreigen dood te schieten na de vlucht van twee Poolse meisjes.
Zo brak de Oudejaarsavond aan. Ruth was de laatste dagen weer wat opgeknapt en ik beloofde haar op Nieuwjaarsdag te zullen proberen met haar naar de pomp te lopen, die slechts een minuut van onze barak verwijderd was. Ze zou er zo graag eventjes uit willen. Na op Oudejaarsavond heel rustig gegeten te hebben en allen met Ruth als een koninginnetje in het midden, op de bedden gezeten waren, vertelde ik hun Zomerzotheid van Cissy van Marxveld. Er werd noga en borstplaat getracteerd en niet te vergeten de zalige eigengebakken koekjes. Het was een heerlijke avond. Klokslag 12 uur wenste Clairy als oudste van ons stel ons een gelukkig Nieuwjaar en volgde er onder tranen het gebruikelijke handjesgeven en gekus. Wat zou het komende jaar ons brengen? Wij dronken allen een kop koffie en Clairy en ik droegen enkele gedichten voor. Om twee uur gingen wij weer naar bed. Ruth, die om half 11 al lekker ingestopt was, sliep die nacht als een roos. Wat hebben wij het moment vaak gezegend, dat wij in Trawniki gekomen waren. Het was hier een rusthuis voor ons waar | |
[pagina 57]
| |
wij weer krachten konden verzamelen voor de moeilijke tijden, die wij later nog moesten meemaken. Op Nieuwjaarsdag kleedde ik Ruth keurig netjes aan in een donkerrode gebreide jurk, een wollen pullover, bontmuts en bonthandschoenen. Wat was ze anders vermagerd. Ze geleek wel een skelet. Ik dacht maar steeds, dat wanneer haar geest weer goed zou zijn, het lichaam wel zou volgen, en rekende geen moment op de algehele uitputting, die t.b.c. tengevolge zou hebben. Voetje voor voetje gingen wij schuifelend de witte wereld tegemoet. Wat waren de bossen rondom het kamp mooi. Ruth genoot van de heerlijke winterlucht. Na vijf minuten zette ik haar in een gemakkelijke stoel bij het fornuisje neer en maakte daarna haar bed weer in orde. Zij had heerlijk genoten en viel na zeer korte tijd in een rustige slaap. De dag verliep verder zeer rustig, doch na Nieuwjaar kwam er verandering in Ruth haar toestand. Het was 3 of 4 januari, toen ik 's middags de barak binnenkwam en Ruth, die anders altijd naar mij uit lag te kijken, niet zag. Ze was geheel onder de dekens weggekropen. Op mijn vraag wat er eigenlijk aan scheelde antwoordde zij, dat zij niet gewassen wilde worden want dat zij zich helemaal niet goed voelde. Natuurlijk gebeurde dit wel, doch ik deed dit in bed. Dit werd zo langzamerhand de gewoonte. Want zij werd met de dag minder. Zelf wilde ik het eerst niet geloven totdat de andere meisjes mij erop attent maakten. Op een morgen, dat wij een stuk straat ijsvrij aan het maken waren kreeg ik plotseling een bevlieging en zong een kerkelijk lied. Hierop ontbrak het natuurlijk niet aan gelach. Plotseling kwamen er twee heren langs in Wehrmachtsuniform, een oudere man en een hele jonge. Ik kreeg direct het idee, dat de oudste een dokter was, en vertelde dit aan de andere meisjes, die echter niet begrepen, hoe deze heren in het lager kwamen. Wij maakten hierover allerlei veronderstellingen en ik kwam hierbij op het idee, dat, nu de Russen dichterbij kwamen de moffen zich zouden nestelen in de lege barakken. Later zou ook blijken, dat dit het geval was. | |
[pagina 58]
| |
Na veel heen en weer gepraat, besloten wij de Duitsers aan te spreken, daar het Wehrmacht en geen SS was. Het bleek ook een heel fijne man te zijn. Ik stapte op hem toe en vertelde hem dat ik een vriendin had, die ziek was. Hij vroeg mij hierop of ik een Hollandse was en antwoordde mij daarop in het Hollands, dat ik rustig mijn eigen taal met hem kon spreken, daar hij in de oorlog 14-18 in Vlaanderen was geweest. Hij vroeg mij naar de ziektetoestand van mijn vriendin en ik vertelde dit hem zo uitvoerig mogelijk. Hij was ontzettend aardig en het deed goed met zo'n man te praten. Maar hij was nu eenmaal bij de Wehrmacht en het was hem verboden naar mijn vriendin te komen kijken, daar wij onder de SS stonden. Ik smeekte hem als medicus toch alles voor zijn medemensen te doen, doch hoe graag hij ook wilde, het was hem onmogelijk. Eindelijk had ik hem zover bewogen, dat hij mij naar de barak volgde. De jongere man, een Sanitäter, vervolgde zijn eigen weg. Hij onderzocht Ruth helemaal en gaf mij al enige stille wenken, dat het volkomen mis met haar was. Na haar alle mogelijke dingen gevraagd te hebben ging hij weg en verzocht mij 's middags in het revier te komen. Daar ik zonder post hier niet naar toe mocht, zorgde Halina, die zelf Pools sprak, voor een begeleider. Samen met Nelly stapte ik de dokterskamer binnen, waar nog 2 andere heren zaten, terwijl de post buiten bleef staan. De dokter liet ons zitten en vroeg of wij zin hadden in een glas eiercognac. Wij wisten niet wat ons overkwam, dat wij hier door de Wehrmacht als Mensen werden behandeld. Het gesprek liep eerst over algemene dingen en ik beduidde Nelly met de ogen, niets los te laten. Daarna leidde ik het gesprek op Ruth. Hij vertelde mij, dat er niets meer aan te doen was, en dat zij het wel niet lang meer zou maken. Hierop verzocht ik hem, dan zo mogelijk spoedig een einde aan haar lijden te maken. Hij zou hierover nog eens denken en gaf enige medicijnen mee, waarop zij rustig kon slapen. Tevens verbood hij mij om samen met haar in één bed te slapen, daar zij besmettelijke t.b.c. had. Ik besloot mij hier toch niets van aan te trekken. Wij spraken toen nog een | |
[pagina 59]
| |
tijdje door, doch het lukte mij de eerste middag niet, om iets over de oorlogstoestand gewaar te worden. De tweede middag, toen ik terug moest komen om hem het resultaat van de medegenomen medicijnen mede te delen, lukte dit wel. Ook beloofde hij Patesko te vragen, of het hem toegestaan was, ons te bezoeken zonder er last mee te krijgen. Onder het genot van cigaretten en bonbons vroeg ik hem, of hij al lang niet thuis was geweest. Hij vertelde, dat het twee jaar geleden was en dat hij aan het Oostfront had gezeten waar hij niet gemist kon worden. Ik zei hem, dat het toch wel zo lang niet meer zou duren, dat de oorlog afgelopen zou zijn. Hij vertelde hierop, dat het voor ons wel niet lang meer zou duren, maar dat het voor hem pas begon. Want hij dorst nu wel te vertellen, nu wij toch onder elkaar zaten, dat Hitler de oorlog al lang verloren had, al waren zij in Rusland hard opgeschoten, op het ogenblik trokken zij met rasse schreden achteruit, en het zou nog twee jaar kunnen duren, dan waren zij in de pan gehakt. Ik zei hem, dat hij het niet zo tragisch moest bekijken, want dat de Duitsers toch goede soldaten waren. Hierop vertelde hij precies hoe wij dachten over de oorlog, en dat wij ernaar popelden dat spoedig het einde van de oorlog zou komen. Hij wist ook, wat de nazi's met onze familieleden hadden gedaan. Hierop heb ik hem verteld, wat er in dit Lager was gebeurd en de hele uitroeiingsactie van Polen. Wij hebben uitvoerig gepraat over hetgeen met de Joden gebeurde en over de Duitsers in het algemeen. Het deed goed, een Duitser te vinden die het niet eens was met de hele situatie en die werkelijk medegevoel had met ons gevangenen. Hij vroeg verder naar mijn persoonlijke familieaangelegenheden, maar ik durfde hem toch niet te vertellen, dat mijn moeder misschien nog ondergedoken was in Holland. Ik maakte er toen voor die middag een einde aan en deelde hem mede, dat wij voorzichtig moesten zijn, daar de SS toch niet te vertrouwen was. Nelly en ik gingen terug en de dokter beloofde de volgende middag, wanneer Patesko er mee accoord ging, ons te zullen opzoeken. Ik sprak hem echter al de volgende morgen. Ik vertelde de Hollandse | |
[pagina 60]
| |
meisjes in geuren en kleuren wat de dokter verteld had, maar zorgde er wel voor dat de Poolse meisjes het niet te weten kwamen. Deze laatsten zouden direct een kabaal van jewelste gemaakt hebben. Het gevolg was dat de Hollandse meisjes direct veel optimistischer gestemd waren. Wij waren de volgende morgen weer aan het ijshakken en zongen daarbij Hollandse liedjes, toen Irene mij er op attent maakte, dat de dokter er aan kwam. Juist kwam Zus, het zusje van Saar, die Stubedienst had en ons met het oog op de kou een ketel warme thee bracht. Nelly vroeg direct aan de dokter of hij een kop echte thee wilde hebben. Hij antwoordde: ‘Ja Nelly [hij had ons de vorige dag naar onze namen gevraagd] maar laat Mirjam mij deze brengen, want ik wilde haar onder 4 ogen spreken.’ De reden hiervan wisten wij niet, maar wij zouden het spoedig weten, wat hij voor had. Ik vertelde hem bij het brengen van de thee, dat wij deze gevonden hadden en wilden hem graag uit dankbaarheid een gedeelte hiervan afstaan, dat hij naar huis zou kunnen zenden. Hij vroeg mij toen, of ik hem wilde aankijken en terwijl ik mij net een schoolkind voelde, dat voor zijn onderwijzer stond, hevig blozende natuurlijk, vertelde hij mij, dat hij die nacht gedroomd had, dat hij mij hielp ontvluchten en dat wij daarna samen zouden trouwen. Ik vroeg mijzelf af, of ik hier idee in had, maar voelde er toch weinig voor, en terwijl ik de meisjes zo achter mij zag toekijken en fluisteren, wilde ik wel dat ik weer bij hen terug was. Hij zei toen dat ik vertrouwen in hem moest hebben en dat hij als man van 50 jaar weer na jaren liefde voor iemand op kon vatten, en hij besloten had, haar dan ook te bevrijden. Ik stond in een moeilijk parket. Ik was juist van plan geweest, hem in verband met mijn wonden op lichaam en benen medicijnen hiervoor te vragen, maar ik zou geen vrouw zijn om na de juist door hem gedane bekentenis te durven verklaren, dat ik onder de schurft zat. Hij vroeg mij, of ik dan helemaal geen wensen had. En het antwoord hierop kon hij schijnbaar in mijn ogen lezen, want hij ging onmiddellijk door, vrijheid, en dan naar Holland waar je familieleden zijn. | |
[pagina 61]
| |
Hierop ontvouwde hij mij zijn plannen. Hij woonde in een villa buiten het lager en wilde aan de Lagerleiding voorstellen om met het oog op zijn patiënten in het lager te gaan wonen. Dan vertel ik, dat de Poolse huishoudster die ik nu heb mij niet langer bevalt, zo ging hij voort en vraag dan jou als heldere Hollandse vrouw om verder mijn huishouding te voeren. Dan zouden wij de plannen kunnen maken voor de toekomst. Hij vroeg mij hierover niets aan mijn vrienden te vertellen daar hij bang was, dat er iets uit zou lekken. Ik moest maar zeggen, dat wij gesproken hadden over Ruth. Hij zou die middag terug komen en salueerde, waarop hij met waardige stappen verdween. Ik rende naar de meisjes terug, die mij direct vroegen, wat de dokter gezegd had, daar ik zo verheerlijkt keek. Hierop liet ik een hartgrondig woordje ‘Stik’ vallen en beduidde Clairy en Saar, dat ik hun 's avonds in de barak wel het relaas zou geven. Ik moest natuurlijk wel een smoesje verzinnen, en vertelde dat wij steeds over Ruth gesproken hadden. Maar toch liet het gesprek met de dokter mij niet los. Wat wilde hij van mij? Wist hij niet, dat hij ons leven in de waagschaal stelde? Hij, een Duitser, die een Jodin uit een concentratiekamp haalde en deserteerde, en ik een Joodse, die door een Duitser eruit gehaald werd. Ik was het met mijzelf niet eens wat ik hiervan denken moest. Maar alles kwam heel anders uit dan wij ons gedacht hadden. Toen hij die middag bij Ruth gekeken had, legde hij even voor hij weg ging een pakketje voor mij neer, waarin echte chocoladebonbons, twee dozen cigaretten en een kostbare ring met een briefje zaten. Hierin stond, dat hij ieder ogenblik van de dag aan mij dacht en popelde naar het uur, dat wij beiden bevrijd zouden zijn. Alle meisjes zagen natuurlijk het cadeau, zodat ik mij wel enigszins schaamde, hoewel ik het aan de andere kant reusachtig grappig vond. Ik kon mij niet voorstellen, dat ik op deze man verliefd zou kunnen zijn, en ik hechtte ook geen waarde aan alles wat hij tegen mij zei. Ik kon mij de vrijheid op deze manier niet voorstellen en vond alles alleen maar erg grappig. Hij meende het echter voor de volle 100%. Toch zorgde ik er wel | |
[pagina 62]
| |
voor, dat ik hem in het vervolg niet meer alleen sprak en nam Nelly steeds mee, wanneer ik naar de ambulance ging. Wij genoten dan van tevoren reeds, van het bezoek aan de dokter en spraken af wat wij precies zouden zeggen. Die middag beloofde hij mij, dat hij twee dagen later Ruth een spuitje zou geven, waardoor zij spoedig uit haar lijden zou zijn verlost. Dit zou veel beter voor haar zijn, want zij gaf reeds bloed op en ging hard achteruit. Het eigenaardige was echter, dat haar geest, eerst volkomen in de war, nu volkomen helder was. Zij had het steeds over Menno en Eddy en vroeg mij, hun later de groeten te doen, daar zij wel begreep, dat het spoedig met haar afgelopen zou zijn. Zij hoopte eindelijk dan rust te kunnen vinden. Het is moeilijk in zo'n geval je mening te moeten geven. Even voor haar dood heb ik nog 25 stokslagen gehad. Haar eau de Cologne was op en ik wilde voor een dameshorloge, dat Janny gevonden had, met een wachtpost Stefan, een ruiltransactie afsluiten, n.l. een fles eau de Cologne, een pond spek en een kilo worst. Stefan, die reeds vaak met ons gehandeld had, was zeer betrouwbaar. Trouwens de meeste Oekrainers zonder rangen, waren langzamerhand zo beroerd niet meer. De koop werd gesloten, en hij zou om 12 uur, na het beëindigen van zijn dienst, de goederen meebrengen. Dit gebeurde ook inderdaad. En wij legden allebei de voorwerpen op afgesproken plaatsen neer. Alles ging goed, totdat een SSer zag, dat ik een pak onder de stenen vandaan haalde. Hij vroeg mij, wat ik daar deed en hoe ik aan dat pak kwam. Ontkennen hielp niets, dus ik vertelde de Oberscharführer maar, dat ik niet wist van wie ik het gekocht had. Hij begon onmiddellijk te schelden op de Joden, die een sluw en onbetrouwbaar volk waren, en steeds maar handelden en sjacherden, ook al zaten zij in een kamp. Hij vroeg of ik niet wist dat daar de doodstraf op stond. Hij raadde voor mijn eigen bestwil aan, om maar te zeggen, hoe die Oekrainer er uit zag, want zij wisten heus wel waar die pakketten vandaan kwamen en het was niet de eerste keer dat hij iets bemerkte. Deze man had in meerdere kampen dienst gedaan en had eens in een vertrouwelijke bui, toen een van de meisjes hem | |
[pagina 63]
| |
een enorme hoeveelheid geld overhandigde, dat zij in een spons gevonden had, dat hij persoonlijk met zijn revolver wel 4000 Joden had neergeschoten. Hij was daar zo trots op, dat hij het noodzakelijk vond, dit aan ons, joodse meisjes, te vertellen, zonder enig berouw hiervoor te voelen. Hij raadde mij dus aan, de Oekrainer aan te wijzen en daar ik maar bleef volhouden dat ik hem niet kende, nam hij mij mee en liet alle Oekrainers op appèl staan. Zo stonden dus 350 Oekrainers aangetreden, en ik kreeg onmiddellijk Stefan in de gaten, die wel begreep waar het om ging, doch evenmin als ik een teken van herkenning gaf. Ik moest met hem de rijen langs, doch hield vol hem hier niet uit te kunnen halen. Hierop gaf hij mij de eerste klap midden in mijn gezicht, wat een bloedneus tengevolge had. Wanneer ik binnen een paar seconden de schuldige niet aanwees, dan ging ik tegen de muur. Hoewel deze Oekrainers, die vrijwillig bij de SS waren gegaan, dus ook mijn vijanden waren, dacht ik er niet aan, een van hen te verraden aan de SS. Daar ik het niet wilde vertellen, had ik direct nog een paar klappen te incasseren. En vervolgens werd ik tegen de muur geplaatst. Plotseling kreeg hij nog een andere gedachte en stuurde een van de mannen weg om een ander meisje te halen, die diezelfde morgen in mijn nabijheid had gewerkt. Janny die hoorde, dat een van de meisjes die met mij samen had gewerkt bij de Oberscharführer moest komen, sprong onmiddellijk naar voren. Zij wist natuurlijk niet wat zij zag, 350 Oekrainers in rijen van 5 opgesteld en mij tegen de muur. Hoewel ik Janny een teken gaf, scheen zij mij niet te begrijpen, want op de vraag van de Oberscharführer, wie met mij gehandeld had, ging zij de rijen af en haalde Stefan eruit. In mijn bijzijn werd hij geheel ontkleed en men vond in zijn kaplaarzen het bewuste horloge, gouden dollars, zloty's, kortom, een heel kapitaal. Hij beweerde, deze gevonden te hebben toen alle Joden werden doodgeschoten. Voor mijn ogen kreeg hij 25 zweepslagen op het blote lichaam. En meer dood dan levend kon hij zich weer aankleden, terwijl zijn eigendommen verdwenen in de zak van de Oberscharführer. Hierop beduidde hij mij, dat ik met hem mee moest gaan en | |
[pagina 64]
| |
bracht mij al slaande en trappende naar onze barak, waar alle meisjes aanwezig waren, omdat het etenstijd was. Hier hield hij een hele speech en vertelde dat hij er achter was gekomen, dat wij smokkelden en handel dreven met de Oekrainers. Hij was door de Führer gestuurd om het Joodse kapitaal in beslag te nemen en kon het niet tolereren, dat dit in andere handen kwam. Volgens mijn idee hield hij wel een rede van een uur, waarbij hij alle mogelijke dreigementen aan ons adres richtte. Daarop moest ik mij naakt uitkleden, maar dit deerde mij niet meer. De eerste keer dat dit gebeurde vond ik het vreselijk, maar ook daaraan raak je gewend. Daarop werd Saar naar voren geroepen om mij 25 stokslagen te geven. Zij keek heel erg bedrukt en de eerste slag was niet meer dan een zachte aai. De tweede was nog bedeesder, waarop de Oberscharführer de zweep uit haar handen nam, haar eerst 5 harde meppen gaf, om mij vervolgens onder handen te nemen. Keihard kwamen de slagen aan en het bloed stroomde uit verschillende delen van mijn lichaam. De abcessen op mijn rug en andere lichaamsdelen waren opengesprongen, maar ik heb geen kik gegeven. Zelfs heb ik mijn ogen niet voor deze man neergeslagen, iets wat ik voor geen enkele SSer ooit gedaan heb en wat mij ook in meerdere gevallen veel slaag berokkend heeft. Maar hiermede was mijn straf nog niet afgelopen. Ik moest mij onmiddellijk aankleden waarbij mij de bedeesde gezichten van de andere meisjes om mij heen, die erg verstandig waren en niets tegen mij zeiden, goed deden. Hadden zij ook iets gezegd, bijvoorbeeld een woord van medelijden, dan had ik het onmiddellijk uitgegild. Terwijl ik mij aankleedde, deelde hij mij mede, dat ik een pas doodgeschoten jodenfamilie in lakens moest wikkelen, en vervolgens op een karretje smijten. Hiervoor nam hij mij mee naar een vuil luguber schuurtje, waar ik een afschuwelijk toneel te aanschouwen kreeg. Vier mensen, man, vrouw en twee kinderen, lagen daar doodgeschoten en op gruwelijke wijze verminkt. Geheel alleen moest ik hen in lakens wikkelen en op een wagen gooien. Toen hij zag dat ik aarzelde, dreef hij mij aan tot spoed, daar hij wilde dat deze lijken zo spoedig mogelijk weggingen. | |
[pagina 65]
| |
Het was een hopeloos werk, geheel alleen deze lijken op een wagentje te leggen. Daarbij stond de Oberscharführer rustig en lachend een cigaret te roken. Op dat moment kwamen een paar Oekrainers met een paard tevoorschijn en deze hielpen mij met het lugubere werk. Toen was gelukkig mijn straf afgelopen en kon ik naar de barak terugkeren om onmiddellijk weer aan het werk te gaan.. Rechtoplopen kon ik niet, maar het schijnt dat het open slaan van de wonden hiervoor toch goed geweest is. Truus beloofde mij 's avonds weer te verzorgen, terwijl Sonja en Janny een pannetje warm eten voor mij hadden verstopt op het werk. De volgende dag kwam echter de mooiste mop. De Oberscharführer die natuurlijk 's avonds het hele geval aan zijn collega had verteld, kwam ongeveer 11 uur in de barak, waar hij mij aan het werk zag. Ik moest bij hem komen en toen vertelde hij aan zijn collega dat dàt het Joden wijf was dat hij gisteren 25 slagen gegeven had, hetgeen grote hilariteit bij de anderen opwekte. Wij meisjes deden, alsof er niets aan de hand was. Toen ik 's middags op het werk was riepen de Stubediensten Irene en Netty mij naar de barak, omdat Ruth zo vreemd deed en maar steeds mijn naam riep. Zonder Halina te vragen of het goed was, rende ik naar de barak, waar ik Ruth vond, die inderdaad lag te kreunen en te rochelen. Nog nooit had ik de dood van zo dicht bij gezien. Ik vroeg Irene of ze Nelly wilde waarschuwen, om direct de dokter of de Sanitäter te halen. Dit deed ze ook inderdaad, want een paar minuten later verschenen zowel de dokter als de Sanitäter. Ruth kreeg direct een spuitje, waardoor zij onmiddellijk rustig werd. Die avond zou de dokter terugkomen, maar hij dacht wel, dat het dan met Ruth afgelopen zou zijn. Daarop verzocht hij mij, mee naar buiten te gaan en zei dat het heel onverstandig was geweest om al die maanden bij Ruth, die in hevige mate t.b.c. had, te slapen. Hij zou dan ook 's avonds medicijnen voor mij meebrengen die ik geregeld moest gebruiken. Zodra Ruth | |
[pagina 66]
| |
gestorven was, moest ik al het beddegoed verbranden en de planken goed met lysol schoonmaken. Ook voor lysol zou hij zorgen. Hoewel hij ontzettend bezorgd voor mij was, kon ik hem die dag toch niet sympathiek vinden. Hij was toch ook een Mof en daarbij lag het geval van de ranselpartij van gisteren mij nog te vers in het geheugen. Maar toch was het een prachtkerel, want hij hielp ons waar hij ook maar enigszins kon. Ik heb hier wel veel narigheid door gehad, want de meisjes riepen mij aldoor al aan met Frau Doktor, waardoor ik vaak zo giftig werd, dat ik er maar op los timmerde. De 7e januari 1944 's avonds om 10 uur, blies Ruth de laatste adem uit. Ik was de hele middag bij haar gebleven en toen de meisjes om 5 uur in de barak kwamen, beduidde ik ze om stil te zijn. Ik lag naast haar op bed, met haar beide handen in de mijne en dat scheen haar enorm gerust te stellen. Ook zei ze nog, Mirjam, als ik jou toch niet had gehad, waarop ik haar maar eens over de haren streek. Haar laatste woorden waren: Mirjam, jij komt vast vrij! Alle meisjes, 49 in getal, lagen om Ruth heen te bidden, toen de dokter binnenkwam. Om het bed stonden kaarsen die brandden. De dokter ontblootte zijn hoofd en bad met ons mee. Het is haast onbegrijpelijk, een Duitser, die voor een dode Jodin bidt, maar toch was het de zuivere waarheid. Hij sprak eerst geen woord, doch toen het gebed geëindigd was, waren zijn enige woorden: Zij is gelukkiger dan wij, treur niet kinderen, onthoudt dat. Daarop verdween hij weer. 's Nachts waakten Clairy, Sonja, Saar, Janny en ik bij Ruth. 's Morgens maakte Halina het rapport van het overlijden op en 's middags werd zij weggevoerd in onze dekens gehuld, om begraven of verbrand te worden. Betty en Clairy vonden voor mij in een der barakken dekens en een matras, en volgens afspraak maakte ik het bed geheel schoon met lysol. Na 4 nachten kwam Janny naast mij liggen en werd daardoor zo'n beetje remplaçant van Ruth. Vaak hadden wij het nog over haar, over de wijze waarop zij steeds dame was gebleven, en bijvoorbeeld de gewoonte had te zeggen: Kijk nu toch eens, nu heb ik weer een luisje in mijn hemd. Ter- | |
[pagina 67]
| |
wijl wij daarentegen meestal zeiden: G.v.d. alweer zo'n rotluis. Doch de tijd ging verder en in een lager moet je steeds voor je zelf zorgen, wil je er door komen en daardoor vervagen de dingen vlug. Je enige zorg is steeds: Zal ik morgen nog leven? Wij waren in een barak bezig de rommel in lakens te pakken, en Netty trok net een deken uit een onderbed, toen wij heel duidelijk hoorden roepen, met een kinderstemmetje: Hallo, hallo! Onze nieuwsgierigheid dreef ons de barak weer in en daar zagen wij Netty zitten met een jongetje op haar schoot. De Polen begonnen direct Jiddisch tegen hem te praten. Zij sloegen hun handen ten hemel en begonnen te gillen. Zij wilden direct het kind bij zich nemen, maar hiertegen verzette Netty zich, die het kind gevonden had. Hij beweerde 5 jaar te zijn, en Mark te heten. Zijn achternaam wist hij niet. Hoe lang hij daar al verstopt gezeten had wist hij ook niet, maar hij zag er ontzettend uit. Het was slechts een geraamte. Zijn gezichtje was niet te herkennen zo zat hij onder het vuil, terwijl hij ook helemaal onder de luizen zat. Hoe kwam het kind in het bed? En hoe lang was hij er reeds? Wij stonden voor een raadsel dat echter nooit opgelost is. Wij waren toen 2½ maand in Trawniki en zou een kind van 5 jaar 2½ à 3 maanden alleen zonder verzorging kunnen leven? Verhongeren hoefde hij niet, want er lag overal eten. Het kind vertelde dat hij met zijn vader en moeder uit Warschau naar Trawniki was gebracht, waar zij met z'n drieën in één bed hadden moeten slapen. Zijn ouders waren de hele dag aan het werk, want zijn moeder moest aardappels schillen in de grote Jodenkeuken, terwijl zijn vader schoenen moest maken voor de Duitsers in grote barakken. Deze barakken hebben zij zelf later weer moeten slopen en alle machines waren eruit gehaald en op grote vrachtauto's gezet. 's Avonds kwamen alle ouders van het werk thuis en dat vonden de kinderen, die onder het toezicht van de Stubediensten waren achtergelaten, erg prettig. Op een kwade dag moesten alle mensen aantreden en werden zij zonder iets mee te nemen, op een grote plaats samen- | |
[pagina 68]
| |
gedreven, waar zij werden omringd door veel Oekrainers. Toen zijn moeder hoorde, dat zij allemaal moesten aantreden, had zij Mark met veel eten in een bed gestopt en hem gezegd dat als hij honger had, hij maar uit de andere bedden moest nemen. Daarna had hij zijn moeder nooit weer gezien, maar toen alle mensen wegwaren, had hij van dichtbij veel muziek gehoord en veel lawaai, wat hij niet wist wat het was. Maar nu wist hij, dat de Oekrainers en Duitsers alle mensen hadden doodgemaakt. Zelden heb ik zo'n intelligent kind gezien. Het jog sprak met zo'n zekerheid over deze dingen dat twijfel onmogelijk was. Veel dingen konden wij zelf controleren. De vraag was nu, hoe konden wij Marky bij ons houden. Wij hebben hiermee geluk gehad, want inmiddels was de nieuwe Sturmbannführer gekomen, hoewel wij hem nog niet hadden gezien. Marky werd mee naar onze barak genomen, helemaal met heet water gewassen en daarna zochten wij alle mogelijke kleertjes voor hem uit.
Et komt een nieuwe, een ‘menselijke’, kampcommandant. Het is dan februari 1944. De meisjes durven hem op te biechten, dat zij Marky gevonden hebben en laten hem het kind zien, dat hevig van hem schrikt, omdat ‘deze man ook zijn ouders had vermoord’. Gelukkig spreekt Marky Jiddisj, zodat de ‘Sturmbannführer’ het niet verstaat. De ‘Wehrmachtsdokter’ vertrekt plotseling naar het Oostfront. De verhoudingen in het kamp worden steeds draaglijker en:
De eerste morgen dat wij er werkten, en druk aan het aardappelschillen waren, kwam onze nieuwe chef binnen. Het was Uschaf. Paul, die ons direct heel vriendelijk begroette. Wij zaten in een gezellig vertrek, rondom de kachel, met houten vaten, waarin de aardappels moesten, om ons heen. Ieder moest per dag drie grote tonnen aardappels schillen. De Unterscharführer keek de kring eens rond en zei, dat hij een meisje nodig had om zijn kamer en kleding te verzorgen en ook zijn eten te regelen. Zijn oog bleef op mij rusten, met als gevolg dat ik een kop als vuur kreeg. Hij deelde mij mede, dat mijn werk 's morgens om 6 [8?] uur begon en dat ik om | |
[pagina 69]
| |
die tijd hem moest wekken, zijn ontbijttafel klaar maken, en koffie zetten. Vervolgens had ik zijn kamer schoon te maken, de bloemen en planten te verzorgen, de kaplaarzen te poetsen en zijn kachel aan te maken, zodat zijn kamer lekker verwarmd zou zijn, tegen de tijd dat hij kwam lunchen. Daarna moest ik bij hem vlees, vet en aardappelen halen, en aan de chef van de tuinderij verse groenten voor hem vragen. Ik kreeg de sleutels van de kast om daar uit te nemen wat nodig was voor het bereiden van een uitstekende warme lunch. Na de lunch moest zijn kamer weer opgeruimd worden en zijn onderkleding en overhemden gewassen worden, en zo nodig versteld. Lakens, slopen en baddoeken kon ik aan de wasserij geven. Vervolgens was ik vrij tot 's middags 5 uur, om dan zijn avondeten te verzorgen. Zouden er andere heren met hem meekomen, dan moest ik eerst een behoorlijke borreltafel verzorgen. Ik kreeg dus de vrije hand, maar wanneer het hem niet beviel dan zou hij een ander nemen. Ik heb echter wel gezorgd, dat ik hem beviel, want er brak nu een prachtige tijd voor ons allen aan. Er werd bij mijn chef niet gegeten maar gevreten, en alles wat overbleef mocht ik meenemen naar de barak. 's Middags, wanneer ik een paar uurtjes vrij had wipte ik stiekum het magazijn in, om te organiseren. Onder mijn kleren droeg ik de buit weg en verstopte deze in mijn bed. Doordat ik bij de chef van de keuken werkte, kon ik gemakkelijk aan vers vlees en lever komen. Bracht ik nu aan een van de Poolse meisjes wat gebraden vlees of lever, dan liet zij mij in het magazijn. Nelly zorgde wel voor het wegwerken van het gestolene en had er genoegen in de kluit zoveel mogelijk op te lichten. Mijn chef, die getrouwd was, en grote kinderen had, die aan het front waren, hield er een Poolse arische vriendin op na, waar wij weer mee handelden. Wij ruilden met haar jurken, pullovers, baddoeken, lakens, kortom van alles. Wij kregen b.v. voor een jurk 25 eieren, een kilo spek en een kop. Voor een mooie hoofddoek kregen wij 20 eieren, een kilo worst en een kilo spek. Wij hebben die winter verder geen zorg gehad over honger, | |
[pagina 70]
| |
begonnen meer kleur te krijgen en werden geleidelijk aan dikker. Het organiseren ging meestal in combinatie. Janny was na het overlijden van Ruth mijn kampzuster geworden. Sonja organiseerde veel op de tuinderij gaf de verse groenten aan de Poolse meisjes en kreeg daardoor ook toegang tot het magazijn. Zo stroomde van alle zijden het eten binnen. Twee keer in de week kwam er een Poolse slager uit het dorp om te slachten. Deze man had een oogje op mij en legde in de schillenkeuken steeds vers vlees voor mij neer. Uit de kamer van mijn chef nam ik een fles wijn voor hem mee, indien er tenminste de gelegenheid voor bestond. Inmiddels naderde het voorjaar en dachten wij weer aan een mogelijke bevrijding. Marky groeide als kool en werd een flinke boy. In de middaguren, als ik vrij was, hielp ik de meisjes vaak schillen in de keuken. Wij hebben daar vele prettige uren beleefd. In Trawniki konden wij ons ook heel goed verzorgen daar er overvloed van warm water en zeep was, zoveel zeep zelfs, dat wij deze konden ruilen voor kaas en melk. Wij zagen er dan ook uit om door een ringetje te halen, 's Avonds bakten wij vaak cake of maakten honingkoek. Ik herinner mij nog, dat Sonja op een zaterdagavond mij vroeg, of zij mijn peignoir aan mocht hebben. Janny en ik waren, na een cigaret gerookt te hebben, reeds gaan slapen, toen Sonja ons om een uur of 12 wakker maakte en ons verraste met vers gebakken honingkoek. Zij had het leuk gevonden in mijn peignoir een beetje rond te dribbelen alsof zij in haar eigen keukentje bezig was. 's Zondags gingen wij meestal achter de barak op het grasveld liggen. In de keuken werd dan tot een uur gewerkt en daarna waren de meisjes vrij. Truus, Dina en Betty kookten meestal zondags gezamenlijk. Uit de keuken namen zij dan soep mee, terwijl er zondags voor de Oekrainers pudding met vla was, die wij ook kregen. Ik zorgde meestal voor spuitwater, wit brood en gehakt en zo werd er zondags kostelijk gegeten, 's Morgens ging ik dan meestal naar Paul en was dan meestal vrij tot 's avonds 7 uur. Dan nam ik meestal Janny, Irene of Clairy mee, die in de keuken zaten te genieten van de wijn, gebak en cigaretten, die ik uit de | |
[pagina 71]
| |
kamer meebracht. Paul zat dan meestal met zijn vriendinnetje in de kamer en zodoende hadden wij in de keuken vrij spel. Op een keer, toen hij lichtelijk aangeschoten was, het zal zowat tegen Pasen geweest zijn, zei hij, dat bij de komst van de Russen, hij zich een kogel door de kop zou schieten. Hij had nooit een SSer willen worden, maar aangezien hij politieagent in Duitsland was, had men hem automatisch bij de SS ingelijfd. Hij schold op Adolf Hitler en de hele SS, nam een volle fles wijn en slingerde deze naar het portret van Adolf Hitler. Wat genoot ik van die woorden en popelde om het aan de meisjes te gaan vertellen. Hieruit volgde immers, dat de Russen optrokken en er gevaar voor de SS bestond. Maar dan kwam er plotseling de gedachte bij mij op: Wat zal er met ons gebeuren!
Een zware slag is echter dat ‘Marky’ op een telefonisch bevel binnen tien minuten weg moet: ‘wat zijn lot geworden is, hebben wij nooit gehoord’. Een ontvluchtingspoging, door Mirjam overwogen, kan op het laatste ogenblik niet doorgaan. En:
Wij hebben ook wel pret gehad om onze Sturmbannführer. Hij was enorm goed voor ons en toen Saar, die al een paar dagen niet al te lekker was aan het einde van de week benauwd werd en een bloedspuwing kreeg, ging Zusje naar hem toe, om hem op de hoogte te stellen van de toestand van Saar. Een dokter was er in het kamp niet aanwezig, doch er kwam een dokter uit de stad. Een Pools jodinnetje, die vroeger verpleegster was geweest in een ziekenhuis in Warschau, kreeg opdracht, geen ander werk te doen dan alleen Saar te verzorgen, hetgeen zij wel erg slecht deed. Elke dag mocht Zusje bij de Kommandantur 1½ liter melk halen en ook uit de keuken werden alle mogelijke heerlijkheden en soms prachtig vers fruit voor haar meegegeven. Dit hadden wij allemaal aan onze Sturmbannführer te danken. Saar werd gelukkig beter, hoewel het nog wel enige tijd geduurd heeft. | |
[pagina 72]
| |
Wanneer hij nuchter was, kwam hij wel vier, vijf keer in de week naar haar toestand informeren en raadde aan om zodra het weer veranderde en het zonniger werd, Saar naar buiten te brengen, waarbij hij wel voor een ligstoel zou zorgen. Hoe was het toch mogelijk, dat zo'n kerel SSer geworden was. Hij was helemaal niet stom, sprak Frans, Engels en Russisch en verstond Pools. Wanneer hij lichtelijk aangeschoten was, dan kon hij prachtige gedichten van bekende dichters declameren. Wanneer hij werkelijk dronken was kwam hij plotseling midden in de nacht onze barak binnenvallen. De eerste keer dat dit gebeurde, het was ong. 3 uur in de nacht, werd er hevig op de deur gebonsd. Wij riepen Halina, die de sleutel had. Ze sprong haar bed uit en was doodsbenauwd dat ze zouden komen om ons te vergassen. Aangezien het bonzen aanhield deed ze uiteindelijk de deur open, en daar kwam stomdronken onze Sturmbannführer binnenvallen. Wij wisten niet wat wij zagen. Normaal was het een grote breedgeschouderde Herculesgestalte met een prettig gezicht en nu stond hij daar met een rood verhit gezicht, zijn officierspet schuin op zijn kop en een bril op het puntje van zijn neus. Hij had zijn hele prestige verloren. Wij hebben die nacht gebruld van het lachen, want hij sprong van het ene been op het andere en stond alle mogelijke dronkemansliedjes te zingen. Hij was dan nooit alleen, maar meestal vergezeld van een of twee SSers of Oekrainers, die dan natuurlijk ook bezopen waren. Wij hebben ook wel angstige ogenblikken meegemaakt, wanneer ze hun revolvers trokken en deze in de lucht afvuurden. Gemeen was ook de keer, dat een Oekrainer Rolf, de hond van Marky die begon te blaffen, neerknalde, maar ja, dat kon je van deze mensen verwachten. Op een avond hebben wij krom gelegen van het lachen. Halina was altijd erg precies en netjes. De Stubaf. kwam vergezeld van een Uschaf. in dronken toestand binnen en begonnen direct met zingen en declameren en daarna gingen ze samen dansen. Dit schouwspel op zich zelf was al de moeite waard. 49 meisjes, allen gekleed in chique nachtgewaad, uit hun bedden hangende, met in hun midden 2 dan- | |
[pagina 73]
| |
sende SSers, en dit in een concentratiekamp in het hartje van Polen. Plotseling kwam er verandering in het toneel en greep de Stubaf. een gevulde waterkruik en goot deze leeg in Halina's bed. Het kind kon wel zwemmen in het water en wij lagen allen te brullen van het lachen. Vervolgens organiseerden de heren een wedstrijd met stoelen, d.w.z. ze slingerden de stoelen kris kras door de barak heen. Het was dan ook direct een huishouden van Jan Steen. Toen wilden de heren een ladder hebben, maar waar haal je die zo gauw vandaan? In onze barak stonden wel laddertjes voor degene die in het bovenste bed moest klauteren en deze werden van de bedden afgetrokken om vervolgens tegen de kachelpijp aangezet te worden. Het hele spelletje waar het om begonnen was, kwam daarop neer, dat de heren de kachelpijp wilden omhelzen, met het gevolg dat zij beiden als roet zo zwart waren. Hiermee was het spelletje nog niet afgelopen, want ze ontdekten plotseling ons ondergoed, dat aan lijntjes in de barak te drogen hing. Ze namen de waterkruiken, die rustig in een hoekje stonden en het waswater voor de volgende morgen bevatten, en gooiden dit tegen de schone was aan. Na een kort ogenblik was onze barak in een zwembassin herschapen. Als slotscène moesten wij plotseling allen uit ons bed en in een snel tempo appèl staan. Onze Hercules, die nu volkomen van zijn voetstuk gevallen was, moest de 49 meisjes tellen, doch deed dit door met een stokje op onze bustes te wijzen. Het gevolg was, dat hij er 98 telde en dit klopte niet. Hij riep Halina en vroeg haar waarom zij niet gemeld had, dat er 98 meisjes waren. Als straf moest zij tegen de muur gaan staan en zou hij haar neerschieten. Hij trok zijn revolver en dan begon het angstige gedeelte van deze toneelvoorstelling. Je kon toch immers nooit weten wat zo'n vent met zijn bezopen kop zou doen. Gelukkig liep het goed af en moesten wij na het appèl, dat een half uur duurde, binnen 2 tellen onder de dekens liggen en geen geluid meer geven. Wanneer het nog niet stil was na 2 tellen, dan herhaalde zich de voorstelling 10-tallen keren, totdat hij precies zijn zin had. Dan | |
[pagina 74]
| |
verdween de krachtfiguur weer, maar meestal met dezelfde woorden: n.l.: ‘Maakt het goed meisjes, ik ben ongelukkig doch jullie zullen nog gelukkig worden. Dag meisjes, slaap rustig’. Wij galmden dan in koor terug: ‘Goede nacht’, en kletsten dan soms nog wel een uur na over het beleefde.
Maar de Russen komen naderbij en de meisjes moeten naar een volgend kamp, naar Lublin. Daar gaat het weer minder vriendelijk toe.
Ik had een klein foto'tje van mijn ouders bij mij, ter grootte van een uitgeknipt kwartje, dat ik tot dusverre had weten te behouden. De Feldführer zag dat ik iets in mijn handen hield en vroeg mij wat dit was. Ik liet hem het foto'tje zien en vroeg het als aandenken te mogen behouden. Hij scheurde het echter in stukken en zei, dat hier geen foto's waren. Hij zelf had ook geen foto van zijn ouders. Hij zag schijnbaar de haat in mijn ogen, want ik had onmiddellijk een paar harde trappen tegen mijn blote lichaam te pakken.
Onze witte hoofddoeken moesten elke week met het ondergoed in een hypermoderne wasserij gewassen worden. Daar ons haar tamelijk lang was, zetten wij er elke avond met lapjes krullen in, hetgeen onder de witte hoofddoeken beslist leuk stond.
Maar:
Saar en Zus, die ook niet erg in de naaikunst bedreven waren, maakten toch van de bruine SS-hemden plooirokjes. Verder zaten wij daar dan uren op de W.C. De controle in het atelier was hoegenaamd niets waard. Onze chef was een Roemeense SS-man en hij spoorde ons aan tot sabotage. Ook liet hij ons onder de werktafels liggen slapen en wanneer een meisje er slecht uitzag dan bracht hij wit brood en spek en andere lekkernijen voor haar mee. Diezelfde dag heb ik voor het eerst sedert maanden weer eens een flink pak slaag gehad. Wij werkten n.l. met een | |
[pagina 75]
| |
paar meisjes gelijktijdig op een stuk land, en wanneer de eerste klaar waren, mocht altijd even 5 minuten gerust worden. Zo werd er onvermoeid 10 uur aan een stuk door gewerkt. Ik was met mijn stukje klaar en rustte dus uit toen een der posten mij gelastte op te staan en een ander meisje te helpen. Ik deed dit niet omdat ik mij een ongeluk gehaast had om klaar te zijn, teneinde even te kunnen uitrusten. Voor ik er erg in had, was mij reeds een bloedneus geslagen. Met mijn eigen hoofddoek was het bloed niet te stelpen, zodat ik die van Sonja erbij nodig had. Het gevolg was, dat ik mij akelig slap en duizelig voelde en die dag niet meer werkte. Ik vlijde mij heerlijk in het gras en plukte de korenbloemen die om mij heen stonden. Daarbij kwam mij de bladzijde van mijn poëzie-album weer in herinnering, waarop ook een boeket korenbloemen stond, en waar mijn moeder een passend gedicht bij geschreven had. Toen ik zowat een uur had liggen dromen en mij langzamerhand wat beter voelde, kwam in de verte onze Lagercommandant te paard aan. Met een opgewekte stem vroeg hij aan de meisjes hoe het werk hun beviel. Nu hadden wij van verschillende gevangenen, dat het de SS sinds November '43 niet meer geoorloofd was, gevangenen te slaan. Toen dan ook de commandant mij in het gras zag liggen en vroeg wat er aan scheelde, vertelde Netty hem de hele geschiedenis. Nu kreeg ik in Juli 1944 in het concentratiekamp Lublin mijn eerste genoegdoening, de post die mij geslagen had moest tevoorschijn komen, en na een ontzettende uitbrander gekregen te hebben werd hem bunkerstraf opgelegd.
De tijd gaat verder en Mirjam beleeft van allerlei. Wanneer de Russen ook hier te dichtbij komen, verlaat zij na vele wederwaardigheden met een aantal van de meisjes het kamp Lublin en gaat naar Auschmtz. ‘Hier hadden ook mijn moeder en mijn schoonouders de dood gevonden’. Hier beleeft zij een afschuwelijke tijd van vervuiling en mishandeling. Het ‘clubje’ slinkt; op een gegeven ogenblik zijn er nog maar zeven over bij elkaar. Die laadt men in naar Bergen-Belsen. En: | |
[pagina 76]
| |
De dag, dat wij weer barakken kregen, werden wij toegesproken door de Lagercommandant, die in de tijd dat ik er was, niet slecht geweest is. Hij zei, dat wij de barak schoon moesten houden, de bedden netjes, de grond niet besmeuren enz. In elke taal moest zijn rede vertaald worden. Ik moest het in het Nederlands vertalen. Ik zei o.a. dat zij de barak schoon moesten houden, dat onze vrienden in de buurt waren en dat wij de barakken behoorlijk moesten achterlaten. Ik eindigde met. ‘Leve jullie weet wel wie ik bedoel en weg met jullie weet nog beter wie ik bedoel’.
In Bergen-Belsen verneemt Mirjam van een oude vriendin, dat haar in Holland ondergedoken moeder zich bij de Duitsers vrijwillig had aangemeld, ‘in de hoop dat ze mij ergens in Polen zou zien’. Mirjam is ontroostbaar; alle hoop, alle illusie, die haar staande gehouden hadden, lijken haar nu vergeefs. Haar vriendinnen vrezen voor haar verstand, maar ‘mijn geest was echter sterk en al spoedig ging alles weer normaal’. En:
Op een dag moesten wij allen aantreden. Wij vonden dit heel gek, want wij hadden geen enkel berichtje opgevangen over een transport. De algemene gedachte was, dat wij wel doodgeschoten zouden worden. Alles ging zo stiekum en dat beviel ons niets. In rijen van 5, nadat wij honderd keren waren geteld, beladen met onze dekens, pannetje, vodden enz. moesten wij het lager uit. Onze club liep angstig stil bij elkaar. Ik voor mij was niet bang. Nadat ik wist dat mijn moeder dood was, had ik geen angst meer, en inwendig was ik kwaad op de natuurlijke angst van de andere meisjes. In lange rijen, mensen van verschillende nationaliteiten, gingen wij de bossen door. Ik denk dat ik de enige was, die de schoonheid van de natuur zag. Misschien voor afleiding. Ik weet het niet. Na een wandeling van een uur kwamen wij bij het beruchte gebouwtje. Dus toch! ging het door de rijen heen. Verscholen in de bossen, geraffineerd opgesteld, stonden ook hier weer pijpen. | |
[pagina 77]
| |
Hoe bang ik ook anders was, op het ogenblik liet alles mij koud en ik zei tegen de anderen: ‘Jullie zijn meiden van niets, wist je dan niet dat wij vroeg of laat ook vermoord zouden worden?’ De eerste honderd werden afgeteld en verdwenen in het stenen gebouwtje met pijp. Na tien minuten de volgende honderd. Een grote paniek volgde. Wij gilden, brulden en holden weg. De SS, die absoluut geen vermoeden had, waarom zij zo angstig waren, hoorde iets van gaskamers en verklaarde ons voor idioot. Ze vertelden ons dat wij gingen baden en ontluisd werden, hier waren geen gaskamers. Hierop barstten wij allen in huilen uit van geluk. Inderdaad werden wij gebaad en ontluisd, wat heerlijk was. Warm water, behoorlijk verwarmde lokalen en een handdoek + zeep. Wij hebben zelfs gezongen onder het baden. Nog nooit heb ik zo'n grote reactie gezien als deze beruchte middag, zelfs ik, die in zo'n sceptische houding tegenover alles stond, was in een uitgelaten stemming. Opgelucht wandelden wij weer barakwaarts. In het Lager zelf werd de stemming 100% beter toen deze eerste groep terug was. Van Bergen-Belsen gaat een groepje meisjes, waaronder Mirjam, naar Fallersleben, om in fabrieken te werken. Dat geeft Mirjam een kostelijke gelegenheid tot allerlei sabotage. De oorlogsberichten worden steeds beter, er is aldoor luchtalarm, maar het eten wordt voortdurend slechter.
Nadat wij een paar weken rust gehad hadden zonder Hauptscharführer kwam het gerucht, dat wij een commandante zouden krijgen. Inderdaad kwam ze, met een staf SS-vrouwen. Het bleek een vreselijk mens te zijn en ik kon niet begrijpen, hoe een jonge vrouw zo slecht kon zijn. Zij kwam op een zondag, terwijl wij dekens stonden te kloppen, aan, in een auto, die zij zelf bestuurde. Zij werd begeleid door een Sturmbannführer en was net een filmster, zo mooi, zo elegant. Ik haatte mijzelf om de manier waarop ik haar aankeek. Ze keek niet links, niet rechts en betrad strak en statig onze afdeling. Tien minuten later moesten wij allen aantreden in | |
[pagina 78]
| |
rijen van 5. Onze Lagerälteste, die anders nooit gejaagd of nerveus was, liep nu met een rood hoofd rond en snelde van de ene kant naar de andere. Doodstil moesten wij staan, met onze handen recht langs ons lichaam en geen woord mocht gesproken worden. Zodra de commandante de zaal betrad, moesten wij in de houding staan en onze hoofden naar rechts draaien. Dit werd ons verteld door het leger SS-vrouwen, dat onze nieuwe commandante meegebracht had. Nadat wij minstens een uur stram hadden gestaan kwam zij eindelijk in al haar glorie en pracht te voorschijn, uit een nieuwe verblijfplaats, die speciaal voor haar was ingericht en die uitkwam in onze slaapzalen. Doodstil stonden wij en als een koningin inspecteerde ze ons. Ik kreeg als eerste een klap van haar in mijn gezicht. De reden hiervan was, dat ik met mijn linkervoet 2 cm voor mijn rechtervoet stond.
Wanneer de bevrijders van weerskanten naderen, moeten de meisjes weer weg: nu is het doel het lager Salzwedel, waar zij een tijdje vervuilen en voortvegeteren. Is het gevaar al voorbij?
's Morgens om ong. 5 uur hoorden wij overal gegil, wij liepen onze slaapbarakken uit en stormden naar buiten. Hier zagen wij verschillende meisjes lopen, als waanzinnigen hun handen wringend. Wij vroegen wat er aan de hand was en hoorden, dat wij naar Neuengamme zouden gaan en vergast zouden worden. De commandant was stomdronken uit Neuengamme gekomen en bij haar in de barak geweest. Hij had verteld, dat de Amerikanen 5 km verwijderd waren. Janny, die altijd erg pessimistisch was, zei: ‘Zie je wel, de Moffen gunnen ons de vrijheid niet’, waarop ik antwoordde: ‘Heb je 2½ jaar nodig gehad om dat te begrijpen?’ Een uur later stonden wij met angstige gezichten aangetreden. Neuengamme's commandant was nergens te vinden. Plotseling kwam onze eigen commandant echter op de proppen, die mededeelde: ‘Jullie gaan de ovens niet in, de commandant van Neuengamme ligt bij mij in mijn huis te slapen en ik heb de deur op slot gedaan. Hebt vertrouwen, | |
[pagina 79]
| |
over een uur zijn de Amerikanen hier, ik maak persoonlijk de deur open en jullie zijn vrij’. De reactie die hierop volgde was ontzettend. Wij trokken elkaar de vodden van het lichaam, trokken boompjes uit de grond en brulden: ‘Leve onze commandant!’ Alles liep wild door elkaar, wij maakten van onze luizenonderjurken vlaggen voor de Amerikanen. Wij drongen naar het hek en gingen op het prikkeldraad staan en jouwden Duitse kinderen, die langs liepen, na. Op een gegeven ogenblik kwamen er grote aantallen vliegtuigen rakelings over ons heen. Toch de vrijheid! Janny, Dolly, wij blijven leven! Toen wij veel langer dan een uur op de tanks hadden staan te wachten, kreeg ik het idee om eens te kijken waar de SS-keuken was. Het was vlakbij en daar er geen SS-vrouw of -man in de buurt was, sloeg ik een ruitje in en klom naar binnen. Ik jatte, zoals ik nog nooit gejat had: brood, boter en kaas; verder zag ik een stuk zwijn liggen, waar ik drie heerlijke lappen vlees afsneed. Ik deed mijn jurk uit, wikkelde alles erin, klom weer uit het raam en over het dak naar onze afdeling terug. Ik gilde om Janny, die ik zielig alleen, apatisch liggend, vond, op een grasveldje bij de w.c. ‘Kind, waarom lig je hier? Gooi die tubes maar weg, laat de Moffen dat maar eten, wij hebben nu wat beters’. Janny huilde echter, was erg in de put en geloofde niets meer van alle mooie verhalen. Voor de tweede keer verdween ik en wilde het spelletje nog eens herhalen. Toen ik in de keuken kwam, stond daar Dolly die gilde, schopte en vloekte. Ze had een kist voor haar buik waarop allerlei heerlijkheden lagen. Om haar heen stonden meisjes die alles weer probeerden te stelen. ‘Mirjam, ik word vermoord!’ gilde Dolly. Om haar te helpen pakte ik een zweep en liet die knallen boven hun hoofden, wat een soort Indianengebrul veroorzaakte. Dolly raakte haar voorraad echter kwijt, kon alleen nog maar een pak boter en een brood redden. Ik vertelde haar, dat ik ook al binnen geweest was en een flinke voorraad meegenomen had. Wij kwamen weer bij Janny, die nog steeds lag te huilen en galmde: ‘Ze komen niet!’ | |
[pagina 80]
| |
Dolly en ik gingen hierop naar het prikkeldraad, terwijl Janny op de spullen paste, wij klommen zo hoog mogelijk en na een half uur van gespannen wachten gilde ik: ‘Dolly, ik zie tanks!’ Als speelgoed kwamen ze dichterbij, kruipend over de weg. Alles begon weer te gillen, steeds dichter bij kwamen onze bevrijders. Toen ik zeker wist, rende ik naar Janny en brulde: ‘Janny, de Amerikanen zijn er, wij zijn vrij!’ Het duurde nog een uur voordat zij eindelijk kwamen. Onze onderjurken hingen als vlaggen aan de bomen, wij versperden hun de ingang en onze commandant, die spierwit zag, maakte de Tor los. Hun tanks lieten ze aan de kant van de weg staan en twee kauwgomkauwende Amerikanen kwamen slenterend het Lager binnen. Met de revolver voor hen, geen notitie nemend van ons, gingen ze naar onze ex-commandant. De wapens werden hem afgenomen en met gebogen hoofd werd hij weggevoerd. Aan het gejoel en gebrul kwam geen einde. Wij holden naar Janny, die ondanks haar opwinding, niet van de pas gestolen spullen uit de SS-keuken vandaan was gegaan. ‘Janny, wij zijn vrij! Janny, geen gaskamers!’ Wij begonnen te huilen, te lachen, zoenden elkaar en wensten nog iets van onze familieleden terug te zien. Toen wij heel even tot rust kwamen, stelde ik voor, zo vlug mogelijk het lager uit te gaan, naar Holland. Wij gingen naar onze Hongaarse Lagerälteste, namen afscheid en beloofden weer bij haar terug te komen als wij niet verder konden. Met ons drietjes verlieten wij het lager. Het moment dat wij de deur met prikkeldraad achter ons lieten, was een van de mooiste ogenblikken van mijn leven. Drie magere meisjes, sjokkend langs Salzwedel's wegen.
En dan zijn de meisjes vrij; ze nemen van alles, eten en drinken naar hartelust - haar twee vriendinnen net wat te veel pure whisky en:
Ik werd razend en vond het een schande om na 4 uur vrijheid al bezopen langs de straat te lopen. Ik ging naar een | |
[pagina 81]
| |
boerderij en vroeg hete zwarte koffie en 3 bakken met warm water, zeep en handdoeken. Alles werd ons prima gegeven. Na de koffie knapten Janny en Dolly weer op en toen wij ons weer alle drie gewassen hadden, waren wij weer fit om te gaan eten. Het gestolen zwijnenvlees kwam tevoorschijn en een half uur later zaten wij heerlijk aardappelen, groenten en vlees te eten. Wij vroegen om onderdak voor de nacht, wat wij onmiddellijk kregen. Onze slaapplaatsen werden ons aangewezen en net toen wij half uitgekleed stonden, hoorden wij mensen naar boven komen. Voordat wij het wisten stonden er 10 grote Amerikanen voor ons. Wij wisten niet wat we zagen en zij ook niet. De boeren hadden zich in het Engels niet verstaanbaar kunnen maken en hadden de soldaten niet aan het verstand kunnen brengen, dat er meisjes boven waren. Zij moesten n.l. ook onderdak hebben. Het geheel bracht weer pret met zich mee. Wij kleedden ons gauw aan en even later stonden wij ouderwets te kokkerellen, want de Amerikanen moesten eten hebben. Een er van maakte een praatje met mij en vroeg of ik mee ging op ‘Eggs’-patrouille, waarin ik onmiddellijk toestemde. Wij gingen naar de omliggende boerderijen en vroegen om eieren. De boeren kwamen bibberend met eieren aan en vroegen of ‘die junge Frau’ nog meer wenste. Wij gingen weer terug, waar wij met gejuich werden ontvangen en de eieren heerlijk bruingebakken werden. Na nog wat gegeten, gedronken en gerookt te hebben, gingen wij slapen. Lou, die van 11 tot 1 uur wacht had bij de tank, waar hij de leiding had, vroeg of ik mee ging. Ik deed het en kon mijn geluk niet op. 's Morgens nog in vodden op weg naar de gaskamers en 's avonds op een tank met een Amerikaan. Het leek net een sprookje, doch het was de waarheid. Om een uur werd hij af gelost en ik ging, bungelend aan zijn arm, terug naar de boerderij. Weer aten wij wat en zochten daarna een kamer op, sloten hem af en sliepen heerlijk in fijne Duitse bedden met heldere, witte lakens. | |
[pagina 82]
| |
En het slot?
De volgende dag brachten wij onze weldoeners een prachtige taart met U.S.A. erop, die Dolly gebakken had. Helaas moesten ze naar het front en zo was er weer een hoofdstuk van onze bevrijding ten einde. Een week na ons medisch onderzoek kreeg ik het idee om voor de Amerikanen te gaan werken. Hoewel Janny en Dolly mij stomverbaasd aankeken, ging ik naar de Captain en legde ons geval uit. Ik werd onmiddellijk als tolk geplaatst en Dolly en Janny in de keuken. Groot was mijn plezier wanneer SSers naar binnen werden gebracht en ik als Jodin kon ondervragen. Ze beweerden altijd, dat zij niet voor de partij geweest waren, maar het teken onder hun arm verried hen. Als een pauw voelde ik mij, wanneer ik in een auto stapte, met allemaal Amerikanen om mij heen, om SSers op te halen. Na 4 weken van plezier, dansen en zingen, hoorden wij van de kapitein waarbij wij werkten, dat er een transport naar Holland ging. Wij konden kiezen: blijven tegen een goed salaris of terug naar Holland. Lang hoefden wij hierover niet na te denken: Naar Holland natuurlijk! Wij werden vervoerd met een grote, echte trein, geen beestenwagens. Op 5 mei 1945 om 7 minuten voor acht 's morgens hoorden wij schieten, brullen en zingen. Amerikanen, negers overrompelden onze trein en brulden: The war is over! The war is over! Toen dacht ik werkelijk, dat wij gek werden. Alles holde de trein uit. Waar de muziek zo plotseling vandaan kwam is een raadsel, maar het was er. Na een paar uur moesten wij de trein weer in, die ons steeds dichter bij Holland bracht. Duitsers die langs ons kwamen riepen wij toe: ‘Heil Hitler!’ Eindelijk brulden de jongens, die boven op de treinen zaten, dat zij Nederlandse vlaggen zagen. Wij hingenuitderaampjes en begonnen Nederlandse liedjes te zingen. Langs de weg in Limburg, waar wij Nederland binnenkwamen, stonden vrouwen en kinderen die ons een ‘Welkom in Holland’ toeriepen. ‘Welkom’, mijn ogen zochten, toch vonden ze niet, geen moeder, geen vader, geen man, ‘Welkom in Holland!’. |
|