113
De letterkundige almanak Aurora voor het jaar 1865.
114
Aan mevrouw Bosboom-Toussaint (1865).
[Over Aurora 1865][...] dit uitschot uit den portefeuille van poëten onder talent en zonder roeping [...]
Nalezing, 8
Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint: Het is slecht van me, heel slecht, maar ik lees toch het eerst van alles die stukken van Huet. En dan verkneukel ik mij, al is dal nog zoo ondeugend van me. En dan denk ik in mij zelve; ‘Als ik ook maar eens niet in zijn knuisten val, dan blijft er niets over, dan drukt hij mij plat.’
Briefwisseling Potgieter Huet, 1, 145
Men kan niet recenseren zonder in zekeren zin te spreken op een toon van gezag; doch ik voor mij ben van het subjectieve mijner oordeelvellingen mij zeer wel bewust [...]
Brieven, 1, 120
Leefde ik niet te midden van eene bijna volstrekte afzondering en maakte dat isolement mij niet in zekeren zin onkwetsbaar, ik zou, hoe zuiver mijne bedoeling ook zij, den moed om met recenseren voort te gaan mij somtijds voelen ontzinken. De mediokriteit schijnt tevens in ons vaderland het monopolie van den eigenwaan te bezitten, en het is verwonderlijk hoe spoedig onze dichters op hun teentjes getrapt zijn, indien men hen niet aanstonds voor even zoo vele genieën proklameert.
Brieven, 1, 123
115
Dante.
Het eerste blijk van zijn opgewekte stemming, steeds kenbaar aan de zucht om anderen aangenaam te zijn, was dat ik op een schoonen voorjaarsdag van 1865, weinige maanden na het nederleggen zijner redaktie, hem onverwachts voor mijne Bloemendaalsche woning uit een rijtuig zag stappen, en hij mij kwam voorstellen, zamen het Dante-feest te Florence te gaan bijwonen.
LFK, xiii, 15
116
Huet. Schilderij door J. Israëls, 1863.