| |
| |
| |
Predikant in Haarlem
1851, 5 april |
Predikend over Phil. III, 13-16 wordt hij door zijn oom Daniel Théodore Huet (1790-1874) bevestigd als predikant van de Waalse gemeente te Haarlem. Zijn oom Daniel, een oudere broer van zijn vader en predikant van de Waalse gemeente te Rotterdam, was sinds zijn studietijd samen met zijn oudoom J. Teissèdre l'Ange (1771-1853) zijn mentor. |
1 mei |
Hij huurt kamers aan het Spaarne, waar hij als buurman zijn oude klasgenoot van de lagere school S.A. Naber (1828-1898) weervindt, die nu conrector is aan het Haarlems gymnasium. |
1853, 30 januari |
Samen met zijn vrienden S.A. Naber, W.B. Bergsma (1826-1900) en J. T Buys (1828-1893) richt hij de ‘Vereeniging ‘Debating Society’ te Haarlem op, een vereniging waarin de parlementaire welsprekendheid werd geoefend, door één persoon in de vergadering stellingen te laten verdedigen, waarover vervolgens - al dan niet na het indienen van amendementen - werd gestemd. Huet blijft tot zijn vertrek naar Nederlands-Indië lid van deze vereniging, waarvan hij voorzitter is van 1854-1855 en van 1860-1863. |
oktober |
Verschijning van Belydenisvryheid, een strafgeding in Pruissen, uit het Hoogduitsch vertaald en medegedeeld door Cd. Busken Huet. Haarlem, A.C. Kruseman, 1853. De eerste afzonderlijke publicatie van Huet, uitgegeven door de Haarlemse uitgever A.C. Kruseman, met wie hij kort na zijn komst in Haarlem vriendschap had gesloten. Huet is voor hem een belangrijk adviseur wat de uitgave van theologische en literaire werken aangaat; ook verricht hij vaak correctiewerk voor de uitgeverij. Kruseman geeft tot 1864 veel werk van Huet uit, met name op theologisch gebied. In 1864 ontstaat een verwijdering tussen hen en komt aan hun samenwerking een einde |
1854, januari |
Verschijning van Groen en ryp, door Thrasybulus. Haarlem, A.C. Kruseman, 1854. In deze bundel verzamelt Huet de verhalen die hij gepubliceerd heeft in de Leidse Studenten-almanak voor 1848, 1849 en 1850. Deze verhalen worden vermeerderd met werk uit de jaren 1850-1853. |
1854, 28 april |
De familie Busken Huet verhuist van Amersfoort naar Zutfen, waar Huets broer Pierre (1829-1886) in een inrichting voor zwakzinnigen is opgenomen. Niet alle kinderen verhuizen mee: Huets getrouwde zuster |
26
Daniel Tuéodore Huet, oom van Huet en Waals predikant. Litho
27
De Waalse kerk in Haarlem, waar Huet van 1851-1862 heeft gepreekt.
28
Het huis (met de luifel) aan het Spaarne, waar Huet op kamers woont van 1851-1859. 19de eeuwse foto.
| |
| |
29
Jubileum-affiche 1853-1885 van de Haarlemse ‘Debating Society’, met de afbeeldingen van de vier oprichters: W.B. Bergsma, J.T. Buys, Huet en S.A. Naber. Prent door E.H. Krelage.
30
A.C. Kruseman, vriend en uitgever van Huet tot 1864.
31
Huet als jong predikant. Gravure door P.J. Arentzen.
32
Belydenisvryheid, een strafgeding in Pruissen (1853), Huets eerste afzonderlijke publicatie.
33
Groen en ryp (1854).
34
Pierre Busken Huet.
35
Jeanne Esther Putman Cramer-Busken Huet.
De kring mijner zusters en broeders, pas verbroken door den dood toen de oudste vijfentwintig jaren telde en mijne ouders hunnen zilveren bruiloft gevierd hadden, is gedurende de eerste twintig jaren van mijn leven de éénige kring geweest waarin ik mij bewogen heb. Wij waren zoo talrijk! Wij hielden zooveel van elkander! Wij hadden niemand noodig!
Brieven, 11, 363-364.
| |
| |
36
Jules van Deventer.
37
Anne Marie van Deventer-Busken Huet.
38
De kinderen Van Deventer.
39
Brief aan Jules van Deventer, 14 juli 1854.
| |
| |
40
Een verhaal van Huet onder het pseudoniem Thrasybulus, hij een plaat naar een schilderij van J. Israëls. In Aurora, 1858.
41
Gravure door W. Steelink naar een schilderij van J. Israëls.
42
J.J. van Oosterzee.
43
Allard Pierson.
|
Jacqueline Penning Nieuwland-Busken Huet woont nu in Brouwershaven, terwijl zijn broers Charles (1828-1879) en Jean Josué (1836-1874) werk vinden op respectievelijk een kantoor in Amsterdam en als zeeman. |
13 juli |
Huwelijk van zijn zuster Anne Marie (1833-1910) met J.C. van Deventer (1824-1892). Huet is opgetogen over dit huwelijk tussen zijn zuster en zijn oude studie-vriend Jules, zoals blijkt uit de brief die hij hem een dag na het huwelijk stuurt.
Onder het pseudoniem ‘Thrasybulus’ schrijft Huet vanaf dit jaar tot 1860 regelmatig verhalen in tijdschriften en letterkundige almanakken. |
1855, december |
Verschijning van Jacques Saurin en Théodore Huet, proeve van kerkgeschiedkundige kritiek. Haarlem, A.C. Kruseman, 1855. In dit boekje verdedigt Huet zijn overgrootvader, de Waalse predikant Théodore François Huet (1698-1733), tegen het ongunstige beeld dat J.J. van Oosterzee (1817-1882) van hem had gegeven in een verhandeling over Jacques Saurin (1677-1730): Jacques Saurin, eens bladzijde uit de geschiedenis der kanselwelsprekendheid, beschreven door J.J. van Oosterzee. Rotterdam, 1855. Dit is de eerste keer dat Huet de pen opneemt tegen de om zijn welsprekendheid toen zeer gevierde predikant Van Oosterzee; een predikant die bij het kerkpubliek zo geliefd was, dat als hij optrad in een namiddagbeurt, zijn collega die 's morgens dienst had, kon rekenen op een groot gehoor: de mensen bleven eenvoudig in de kerk zitten om zeker te zijn van een plaats in de dienst die Van Oosterzee in de middag leidde. Op Huet maakte dat alles weinig indruk. Hij zou ook na 1855 Van Oosterzee zijn kritiek niet onthouden. |
1856, januari |
In de Nederlandsche Spectator publiceert Huet onder het pseudoniem ‘Lodewijk van Montalte’ de eerste van zijn Brieven van een kleinstedeling. |
1 april |
Van april 1856 tot en maart 1857 verschijnt onder redactie van Huet het Franstalige, theologische tijdschrift La seule chose néçessaire, receuil mensuel d'édification chrétienne. Zijn eerste recensie wordt gepubliceerd in het nieuwe tijdschrift de Wetenschappelijke Bladen, waaraan een Bijblad voor boekbesprekingen wordt toegevoegd. Zijn kritiek betreft A. Pierson, Bespiegeling, gezag en ervaring, een wijsgeerige, geschiedkundige proeve. Utrecht, 1855. Met Allard Pierson (1831-1896) zal hij een leven lang een kritische vriendschap onderhouden. |
| |
| |
44
Anne van der Tholl.
45
‘Psyche’, een verhaal door Anne in Nederland van mei 1852.
Anne: [...] hij is als Haarlemsch predikant veel minder de herder zijner gemeente, dan de pleitbezorger eener theologische zienswijze geweest.
Hasselaar, 1800, 411
Anne: Niemand heeft aan een grooter aantal protestanten in ons land hun bijbel ontnomen, dan hij.
Hasselaar, 1880, 411.
46
Brieven over den Bijbel 1857-1858).
Van Hamel: Groot was de ontsteltenis die door de Brieven over den Bijbel in alle kringen van heele en halve geloovigen teweeg gebracht werd. Ik was destijds nog een schooljongen en woonde te ver van het centrum der beweging om den weerslag der ergernis sterk te kunnen gevoelen. Maar nog zie ik den schrik op het gelaat van sommige gemeenteleden mijns vaders, die kennis hadden durven nemen van dezen wilden aanval op Bijbel en christendom, nog hoor ik het fluisteren der stemmen, wanneer dit onderwerp werd aangeroerd, nog zie ik de geheimzinnige wijze waarop men elkaar de laatst verschenen aflevering van het werk vertoonde. Busken Huet was destijds tegelijk de Strauss en de Voltaire van Nederland.
Van Hamel, 1886, 17-18.
Hiernevens, Annalief mijn portret. Boozer gezigt heb ik van mijn leven niet gezien. Ik twijfel waarlijk of gij den moed zult hebben zulk een kwaadaardige tronie, in overeenstemming met een paar zoo strijdhaftig gebalde vuisten, dag aan dag onder de oogen te hebben.
Brieven, 1, 45.
47
Huet, foto uit 1857.
| |
| |
48
Een fictieve brief van Huet, gepubliceerd in de Nederlandsche Spectator van mei 1858.
49
Uit Fanny Fern (1858).
50
Johannes van Vloten.
1856, 27 juni |
Huet schrijft een brief aan de achttienjarige Anton van der Tholl (1837-1858), een leerling van hem, die vergezeld van zijn zuster Anne, in Noord-Brabant verblijft om zich te laten behandelen aan een oogziekte. Omdat Anton vanwege deze ziekte niet in staat is zelf brieven te lezen, richt Huet in zijn brief het verzoek aan Anne om hem voor te lezen. Tussen Anne en hem ontstaat al gauw cen hechte relatie, die in 1859 zaf leiden tot een huwelijk. Anne Dorothée van der Tholl (1827-1898) is onderwijzeres op de ‘kostschool voor jonge juffrouwen’ in Haarlem. Zij schrijft onder haar eigen naam en onder het pseudoniem ‘Ina’ verhalen in tijdschriften en literaire almanakken. |
1 oktober |
In het Bijblad van de Wetenschappelijke Bladen van oktober verschijnt zijn tweede recensie en zijn eerste literaire kritiek: over Nicolaas Beets, Verpoozingen op letterkundig gebied. Haarlem, 1856. Hij stuurt op 17 oktober een overdrukje van deze kritiek aan Johannes van Vloten (1818-1883), op wiens oordeel in literaire zaken hij in deze jaren hoge prijs stelt. |
1857, 21 mei |
Verschijning van de eerste aflevering van Brieven over den Bijbel. In april 1858 verschijnt de twaalfde en laatste aflevering en is het werk compleet. In de Brieven over den Bijbel populariseert Huet de moderne, wetenschappelijke opvattingen over het waarheidsgehalte van de bijbel; opvattingen die tot dan toe binnen de muren van de universiteit besloten waren gebleven. Het werk veroorzaakt grote opschudding en heeft veel mensen eerst doen twijfelen aan het geloof en vervolgens de weg naar de buitenkerkelijkheid gewezen. |
1 november |
Eerste recensie van Huet in De Gids over L.S.P. Meijboom, Twaalf bijzonderheden uit Jezus kinderlijken leeftijd. Amsterdam, 1855. |
30 november |
Hij begint in de Nederlandsche Spectator een nieuwe reeks brieven, nu onder de titel ‘Wereldwijsheid’. Op 9 mei 1858 verschijnt de derde en laatste brief uit deze serie. |
1858, augustus |
Verschijning van Uit Fanny Fern. Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1858; een door Huet gemaakte en vertaalde bloemlezing uit de Fern-leaves van Fanny Fern [ps. van Sarah Willis, 1811-1872]. |
| |
| |
51
Overdrukjes (1858)
52
De Amsterdamse makelaar H.J. Burdet.
53
E.J. Potgieter. Portret geschilderd door H.A. van Tricht.
Het eerst heb ik hem gezien in een klein heerengezelschap, ten huize van zijn vriend, den makelaar B., even oud als hij, en óók ongehuwd. In den Gids van 1859 had Potgieter eene aanmoedigende recensie mijner eerste novellen geschreven; en daar ik in dien tijd dikwijls predikbeurten te Amsterdam vervulde en dan meestal bij den heer B. logeerde, maakte ik voor mijn gastheer er geen geheim van dat hij zijne beleefdheid de kroon kon opzetten door mij in de gelegenheid te stellen Potgieter te ontmoeten
LFK, xiii, 2
Doch ook deze zittende Zaligmaker op de titelplaat van Dr. Zaalbergs werk, met die sentimenteele uitdrukking in het naar de linkerzijde overhellend gelaat, en met die vracht krulletters boven het hoofd, is eene alleszins onwaardige voorstelling van den biddende Jezus.
De Gids, 1859 1, 385
54
De biddende Jezus van J.C. Zaalberg (1858).
Potgieter: wie is er, die loochenen durft, dat wij in het hervormde Holland aan schrijvers van dezen stempel de hoogste behoefte hebben?
De Gids, 1859, 1, 304
Maar een prijs uit de loterij noem ik het voor een man wanneer hij daarenboven, na reeds een zeker aantal jaren in de maatschappij werkzaam te zijn geweest, iemand leert kennen, ouder dan hijzelf, rijper van ervaring, maar jong van hart, wiens omgang voor hem met eene tweede opleiding gelijkstaat; eene nieuwe soort van hooger onderwijs, het vroegere aanvullend, uitbreidend, bezielend. Potgieter is dit voor mij geweest.
LFK, xiii, 6
| |
| |
55
Aankondiging van het huwelijk in de Opregte Haarlemsche Courant.
56
Het huis in de Zijlstraat 63 in Haarlem, waar hij na zijn huwelijk met Anne gaat wonen. Foto door Hein de Bouter, 1986.
Huet aan Anne: Laatst zei mijn tante: ‘gij hebt hier in Haarlem geen enkelen vriend.’ Dat is ook zoo. Zelfs heb ik geen enkele vriendin, buiten u. Doch dat deert mij niet, zoo ik u maar heb, u en de drukpers. Schrijven en met u leven, en voor de rest preeken zoo goed en zoo kwaad als het mag, daar kan ik het best mee stellen.
Brieven, 1, 90
57
Willem Bilderdijk
Bijna grenzeloos ijdel, hartstogtelijk zonder teederheid, scherp maar grof, log en labarieus van humor, een onvermoeibaar versifex, een bezinger van het onbezingbare, onkiesch, smakeloos, duister, onnaauwkeurig, breedsprakig, is het niet mogelijk dat Bilderdijk de dichter zij af morde naar het hart eener natie als de onze.
LFK, xxv, 4
58
Alexandre Rodolphe Vinet.
[...] aan Vinet komt de eer toe [...] de apostel te zijn eener kritiek zooals vóór hem door niemand in Europa geoefend was, en zooals in Frankrijk inzonderheid niemand tot dien tijd den moed had gehad te oefenen. Wij voor ons althans, zulke bladzijden lezende, zetten van lieverlede alle kerkelijke vooroordeelen ter zijde, laten des schrijvers dogmatiek voor zijne rekening, en kennen slechts één ding dat in onze vereering zijne scherpzinnigheid overtreft: den adem uit hooger sfeer, den christelijken zielenadel, den reinen en verheven smaak, die ons uit zijne werken tegenstroomt.
LFK, xxv, 57-58
1858, november |
Verschijning van Overdrukjes, schetsen en verhalen. Haarlem, C. Zwaardemaker, 1858. In zijn tweede verhalenbundel verzamelt Huet de verhalen die hij van 1854-1858 in verschillende tijdschriften en jaarboekjes heeft gepubliceerd. |
1859, maart |
Recensie van E.J. Potgieter (1808-1875) van Overdrukjes in De Gids. Kort na deze aankondiging, die voor Huet veel lof bevat, ontmoet hij Potgieter ten huize van de Amsterdamse makelaar H.J. Burdet. Uit deze ontmoeting ontstaat een vriendschap die pas met de dood van Potgieter in 1875 een einde zal nemen. |
maart-mei |
In drie afleveringen, die samen 176 bladzijden tellen, publiceert Huet in De Gids een kritiek over de Nederlandse stichtelijke lectuur, toegespitst op het werk van J.C. Zaalberg (1828-1885), N. Beets (1814-1903) en C. Pruys van der Hoeven (1792-1871). Met name Zaalberg, die onder de titel De biddende Jezus een bundel godsdienst-opwekkende literatuur had uitgegeven, moet het ontgelden. Huet heeft niet alleen forse kritiek op de inhoud, maar ook op het uiterlijk van het door Zaalberg geschreven werk. |
4 juli |
Verloving met Anne van der Tholl. |
13 oktober |
Huwelijk met Anne. Na het huwelijk betrekken ze een bovenwoning in de Zijlstraat (Wijk 5-487, thans nr. 63). |
1860, 14 januari |
Eerste aflevering in De Nederlandsche Spectator van Huets geruchtmakende kritiek over Willem Bilderdijk (1756-1831). De negende en laatste aflevering verschijnt op 23 juni. In deze kritiek verlaat Huet voor het eerst de boekbespreking in engere zin en geeft daarvoor in de plaats het portret van een schrijver, waarbij hij uitgaat van de gedachte, die volgens hem kenmerkend is voor de moderne literaire kritiek, dat het werk en het leven van een schrijver als een geheel beschouwd moeten worden. Deze denkbeelden over de literaire kritiek ontleent hij aan de Franse criticus Ch. A. Sainte-Beuve (1804-1869), die de psychologisch-biografische kritiek tot een hoog niveau had weten te verheffen. Vóór Sainte-Beuve was A.R. Vinet (1797-1847) zijn grote voorbeeld in de literaire kritiek.
De kritiek op Bilderdijk viel bijzonder negatief uit; iets wat voor een groot gedeelte verklaard moet worden uit de ergernis die Da Costa's biografie De mensch en de dichter Willem Bilderdijk, Haarlem, 1859, bij Huet gewekt had. In deze jaren stonden Huet en Isaac da Costa (1789-1860) bijzonder vijandig tegenover elkaar. |
| |
| |
31 mei |
Geboorte van Gédéon Busken Huet (1860-1921); hij werd Gideon genoemd. |
1 juli |
H.P.G. Quack (1034-1917) wordt adjunct-commies aan de Provinciale Griffie te Haarlem en verhuist van Amsterdam naar Haarlem, waar hij de kamers aan het Spaarne betrekt die Huet voor hem had bewoond. Die toevallige omstandigheid schept een band, en Quack wordt een trouw bezoeker van het gezin Huet, met wie hij graag en veel over literatuur praat.
Samen met Quack werkt Huet mee aan het van 1860-1861 door A.C. Kruseman uitgegeven Zondagsblad, een weekblad waaraan een keur van Nederlandse schrijvers meewerkt als Allard Pierson, P.A. de Génestet (1829-1861), P.A.S. van Limburg Brouwer (1829-1873) en J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889). |
9 november |
In Amsterdam houdt Huet de eerste van zijn voorlezingen over de Nederlandse letterkunde in het tijdvak van de Bataafse Republiek. Hij zal in totaal negen voorlezingen over dit onderwerp houden; de laatste op 8 maart 1861. Behalve in Amsterdam treedt hij met deze lezingen ook op in Haarlem en Utrecht. Bij het publiek oogst Huet met deze lezingen veel succes, maar in het Zondagsblad geeft Alberdingk Thijm van elke lezing een uitvoerige kritische bespreking. |
59
Charles-Augustin Sainte-Beuve.
Den geest van Sainte-Beuve meen ik in genoegzame mate in mij opgenomen te hebben om hem te kunnen waarderen; en toch zou ik den eersten tijd niet gaarne iets over hem schrijven, omdat mijne eigen idealen zoo zeer op de zijne gelijken, dat ik door ze te schilderen, mijzelven belagchelijk maken, en schijnen zou, eene zelfverdediging op touw te zetten.
Briefwisseling Potgieter Huet, 11, 215
Naber: Al spoedig [= vanaf 1854] weken de Causeries du Lundi niet meer van zijne schrijftafel.
Naber, 1894. 14
60
De gebundelde kritieken van Sainte-Beuve, die eerder verschenen in Franse dagbladen, wekelijks, op maandag; vandaar de naam: Causeries da Lundi (1850-1862).
61
Huet. Foto uit 1862.
62
Gideon Busken Huet als kind.
63
Isaac da Costa.
64
Het begin van de grote kritiek over W. Bilderdijk in De Nederlandsche Spectator van 14 januari tot en met 23 juni 1860.
| |
| |
Quack: Het was een zeldzaam genot Huet daar te hooren spreken. In de concertzaal te Haarlem verdrong men zich om naar hem te luisteren. Hij bleek in zijn Hollandse voordracht in het begin iets van Beels te willen navolgen. Ja, er liep zelfs - invloed van de jonge vrouw, - soms een gevoelige toon door alles heen.
Quack, 1886, 402
65
H.P.G. Quack.
66
J.A. Alberdingk Thijm.
Thijm: Ik had nooit het voorrecht gehad den Heer Busken Huet te hooren spreken. Hij heeft, in de oratorische tegenstelling van hooge en liepe tonen, iets san de manier van Beets. 't Is jammer dal zijne over et geheel gevoelige voordracht ontcierd wordt door eene totale miskenning der ware uitspraak van de zoogenaamde zachte-lange e, die geregeld tot de ae van ‘waereld’ bij den spreker overgaat - niet slechts voor de r, maar voor al de medeklinkers.
J.A. Alberdingk Thijm, Voorlezingen van den Heer C. Busken Huet, 1, In: Zondagsblad, dec. 860, 47-48
67
De intekenlijst van de lezingen, die Huet in de winter van 1860-61 hield.
68
Zondagsblad.
| |
| |
1861, 2 juli |
In Rozendaal, bij Arnhem, overlijdt zijn vriend P.A. de Génestet. Huet woont de begrafenis bij, waar hij een liefdevolle toespraak uitspreekt, die in De Nederlandsche Spectator van 13 juli wordt gepubliceerd. In 1862 houdt hij voor de tweede keer een toespraak als op het graf van De Génestet door zijn vrienden een monument ter herinnering wordt opgericht. |
december |
Verschijning van Kanselredenen. Haarlem, A.C. Kruseman, 1861: een verzameling preken. |
1862, januari |
Hij publiceert zijn eerste openbare brief Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint. Haarlem, J.J. Weeveringh, 1862. Mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886) had in Magdalena, evangelisch jaarboekje, uitgegeven ten voordeele van het Asyl Steenbeek voor het jaar 1862, een verhaal geschreven, ‘De terugkeer van Golgotha’, aan het slot waarvan zij een uitval deed naar de aanhangers van de moderne theologie onder de predikanten. Huet reageerde hierop met een open brief aan haar, waarin hij haar bestraffend toesprak en haar gebrek aan kennis in theologische zaken verweet. Dat leidde weer tot een reactie van Bosboom-Toussaint, die haar bijdrage aan Magdalena liet overdrukken, voorafgegaan door een ‘woord aan Cd. Busken Huet’. Ook de redacteur van Magdalena, de predikant M. Cohen Stuart, mengde zich in deze polemiek met de brochure Een woord aan Cd. Busken Huet. Rotterdam, 1862, waarin hij het opnam voor Bosboom-Toussaint. Bijval kreeg Bosboom-Toussaint ook van de Groningse hoogleraar in de theologie P. Hofstede de Groot, en van mr. W. van der Jagt, die eveneens hun mening over deze zaak in brochures uiteenzetten. Johannes van Vloten koos partij voor Huet en dichtte een spotlied: Aan de gevallen meisjes van St-k; kristelijke rijmen van jammer en bemoediging, namens een verbijsterde, maar terechtgebrachte romancière. Deventer, 1862 Met de ‘gevallen meisjes van St-k’ in de titel doelt Van Vloten op de inwoonsters van het Asyl Steenbeek, ten voordele waarvan het jaarboekje Magdalena werd uitgegeven. Het Asyl Steenbeek was een tehuis voor tot inkeer gekomen prostituées, die daar een heropvoeding kregen.
Zo'n affaire is illustratief voor de manier waarop Huet in de publiciteit kon komen. Hij merkt iets op dat hem niet bevalt, hij schrijft daar een stukje tegen en vervolgens gaat iedereen zich ermee bemoeien. Het enige positieve dat hij aan deze affaire overhoudt, is zijn kennismaking met Bosboom-Toussaint, met wie hij tot hun beider overlijden in 1886 goed bevriend zal blijven. |
69
P.A. de Génestet.
70
Het monument op het graf van de Génestet op de begraafplaats in Rosendaal.
71
A.L.G. Bosboom-Toussaint. Foto uit 1862.
72
Het manuscript van de rede, die Huet heeft uitgesproken bij het graf van zijn vriend, de dichter P.A. de Génestet.
| |
| |
73
Het verhaal van A.L.G. Bosboom-Toussaint, ‘De terugkeer van Golgotha’, in Magdalena voor 1862.
74
Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint (1862).
75
De afzonderlijk uitgegeven overdruk van het varhaal van Bosboom-Toussaint, met een antwoord aan Busken Huet.
76
Met deze brochure mengt M. Cohen Stuart zich in de strijd tussen Bosboom-Toussaint en Huet.
77
Mr. W. van der Jagt kiest partij voor Bosboom-Toussaint.
78
Open brief ann Mevrouw Bosboom-Toussaint, door een lid van de Christelijke gemeente (1862).
79
De Groningse theoloog P. Hofstede de Groot neemt het op voor Bosboom-Toussaint.
80
Johannes van Vloten steunt zijn vriend Busken Huet.
| |
| |
1862, 13 januari |
Hij dient zijn ontslag in als predikant van de Waalse gemeente te Haarlem. Het ontslag wordt onmiddellijk geaccepteerd, maar dezelfde dag nog krijgt hij bezoek van een lid van de kerkeraad, mr. Johannes Enschedé (1785-1866), die hem aanbiedt medewerker te worden aan de Opregte Haarlemsche Courant. Huet gaat daarop in en brengt tot zijn vertrek naar Nederlands-Indië in 1868 een groot deel van de dag door in het kantoor van de Opregte Haarlemsche Courant, de eerste jaren aan een bureau tegenover zijn chef Joh. Enschedé. Na zijn ontslag als predikant treedt hij voor enkele trouwe volgelingen nog twee jaar op als voorganger van een vrije gemeente. Buiten kerkelijk verband zet hij in de Haarlemse concertzaal de prediking voort in de zogenaamde ‘Toespraken’. |
1 februari |
In De Gids verschijnt zijn eerste literaire kritiek: ‘Drostelijke teederheid’, een verhandeling over het leven en werk van P.C. Hooft. |
1 december |
In De Gids verschijnt voor de eerste keer de rubriek ‘Kronijk en Kritiek’, onder welke titel Huet ruim twee jaar lang zijn kritieken zal publiceren. |
eind december |
Hij reist af naar Tübingen om zich door Prof. V. von Bruns (1812-1883) te laten opereren aan een poliepje in zijn keel, dat hem hindert bij het spreken. De operatie slaagt volkomen. |
Ware Potgieter nog tien of twaalf jaren blijven leven, had hij de vijfenzeventig gehaald of daarboven, dan stel ik met welgevallen mij voor dat hij juist zulk een innemend en levenslustig grijsaard zou zijn geworden als die oude heer, dien ik vijf jaren achtereen 's morgens en 's avonds aan zijn lessenaar tegenover de mijne heb zien zitten, en wien ik van het begin af, zij het ook vermengd met gevoelens die het verschil van leeftijd van zelf medebragt (het was of ik tegenover mijn grootvader zat), eene bijzondere vriendschap heb toegedragen.
LFK, xiii, 28
81
Johannes Enschedé.
82
Huet. Foto uit 1862.
83
In deze gebouwen was de firma Enschedé en Zonen gehuisvest. In het rechtergebouw was de redactie van de Opregte Haarlemsche Courant gevestigd. Foto uit 1918.
[Over journalistiek] Er zijn vooreerst, onze journalisten weten daarvan mede te spreken, litterarische vormen die geen andere bestemming hebben dan aanstonds na hunne geboorte ten grave te dalen. [...] Om dagbladschrijver te worden zal iemand die het schoone liefheeft en de grondigheid eert, de pijnlijkste offers moeten vergen van zijn roemzucht. Hem is de verpligting opgelegd voor eene onsterfelijkheid van hoogstens vierentwintig uren al zijne beste krachten in te spannen.
LFK, i, 111
84
De Opregte Haarlemsche Courant
| |
| |
85
Onze bede (1862), de eerste van de ‘Toespraken’ in de Haarlemse concertzaal
86
Hotel Füncler, waar vroeger de Haarlemse concertzaal was. Litho.
De Hervormde kerk als kalvinistisch-protestantsche instelling heb ik nooit van harte liefgehad. Van hare kenmerkende leerstukken kan ik mij niet herinneren er ooit één enkele onvervalscht gepredikt te hebben; doch wel herinner ik mij in een godsdienstig weekblad te hebben gezegd, dat in de xxxvii Artikelen der gereformeerde belijdenis geene vijf woorden aangetroffen werden, die ik beschouwen kon als de uitdrukking van mijn persoonlijk geloof.
Ongevraagd advies, 1866, 34-35
Van Hamel: Eenmaal in het voorjaar van 1862, heb ik Busken Huet in de concertzaal te Haarlem hooren preeken. Het was eene godsdienstoefening in den vollen zin van het woord: gebed, orgel, psalmgezang, niets ontbrak [...]; de prediker zelf begon den dienst altijd met het voorlezen van een keurig vertaald fragment uit den Bijbel. Nog levendig is mij de diep-ernstige indruk bijgebleven dien ik van Huet's optreden in de nette concertzaal ontving. Er was in zijn voordracht iets eentonigs, iets galmends, dat bevreemden kon in den mond van een spreker uit de fransche school, doch dat het welluidende nederlandsch slechts te voller en te plechtiger deed klinken. Zijn stijl was te fijn afgewerkt, te vloeiend om oratorisch te kunnen heeten; Huet toonde zich ook hier bovenal schrijver. Hij improviseerde niet gaarne. Zijne uitstekende memorie deed hem zonder veel inspanning de rede teruggeven die hij den vorigen dag, buitengewoon vlug, in een net handschrift vol afkortingen, in zuivere taal op het papier had geworpen.
Van Hamel, 1886, 23-34
87
Begin van het artikel over P.C. Hooft in De Gids van 1862.
88
De brochure van de Duitse arts Victor von Bruns, waarin hij de keeloperatie van Huet in Tübingen beschrijft.
Hoofts poëzie, om alleen van de zijne te spreken, is in haar geheel en zonder nadere toelichting eene thans ongenietbare lektuur: vol merg en pit, vol schoonheden van het eerste water, een waardig voorwerp van ernstige studie ja, doch voor den hedendaagschen lezer geen bron van onmiddellijk genot.
LFK, i, 28
89
Tübingen. Litho uit 1860.
|
|