| |
Jeugdjaren
1685 |
Ds. Gédéon Huet (1654-1729) verlaat na de herroeping van het Edict van Nantes samen met zijn vrouw Anna l'Enfant Frankrijk en vestigt zich in 1689 als predikant van de Waalse gemeente in Nederland. |
1789 |
Ds. Samuel Théodare Huet (1759-1826), achterkleinzoon van de eerder genoemde Gédéon Huet, die evenals zijn vader, grootvader en overgrootvader predikant is van de Waalse gemeente in Nederland, trouwt met Jacoba Adriana Busken (1759-1841), een Vlissingse apothekersdochter die een bijrol in de Nederlandse letterkunde speelt als vriendin van Betje Wolff (1738-1804). De tweede zoon uit dit huwelijk krijgt de voornamen Conrad Busken: hij is de vader van de schrijver. |
1826, 28 december |
In de Nobelstraat (Wijk E 73, thans nr. 21) in Den Haag wordt 's middags om twee uur Conrad Busken Huet geboren, zoon van Conrad Busken Huet (1791-1847), administrateur van 's Rijks schatkist, en Théodore Esther Huet (1798-1863). Hij is de vierde in wat uiteindelijk een gezin van tien kinderen zal zijn. |
1
De Nobelstraat in Den Haag. Foto omstreeks 1900.
| |
| |
2
Het door koning Louis XIV en minister Colbert getekenden vrijgeleide, waarin Gédéon Huet in 1685 toestemming werd verleend Frankrijk te verlaten.
3
Jacoba Adriana Busken, grootmoeder van de schrijver. Silhouet.
4
Samuel Théodore Huet, grootvader van de schrijver. Silhouet.
De zoon, de kleinzoon, en twee achterkleinzonen van Gédéon Huet zijn Walsche predikanten geweest. Van de laatsten was de een mijn overgrootvader van vaders-, de ander mijn overgrootvader van moederszijde. De vader mijner moeder (die ook Huet heette) was Walsch predikant. De vader van mijn vader evenzoo. Walsch predikant waren ook de oudste broeder van mijn vader en de oudste broeder mijner moeder. Walsch predikant was ook mijn oudoom Teissèdre L'Ange.
Naar gij ziet, struikelt men in mijne familie over de Walsche predikanten.
Brieven, 11, 360-361
In het zesde geslacht stam ik af van Gédéon Huet, gereformeerd predikant in Frankrijk, die in 1685 zijn vaderland verlaten moest en, na een rampspoedig verblijf in den Paltz, waaruit hij in 1688 door den oorlog verdreven werd, in 1689 te Dordrecht aankwam. Dáár en in Den Haag is hij langer dan vijf-en-twintig jaren Walsch prediker geweest.
Brieven, 11, 360
Van Hamel: Met voldoening wees Busken Huet den bevrienden bezoeker [...] op het facsimile van het oude perkamenten blad, waarop koning Louis en zijn minister Colbert eigenhandig het verlof hadden onderteekend, aan Gédéon Huet den 13den Juni 1685 verleend, om met vrouw en kind naar Heidelberg te verhuizen [...].
Van Hamel, 1886, 5
5
Conrad Busken Huet sr., vader en naamgenoot van de schrijver. De familie Huet veronderstelt dat dit schilderij Conrad Busken Huet jr. voorstelt, maar gezien de geringe overeenkomst met andere afbeeldingen van hem, lijkt dat ons met waarschijnlijk. Het schilderij is afkomstig uit de nalatenschap van Huets zuster J.E. Putman Cramer-Busken Huet en het enige wat men na haar overlijden met betrekking tot dit schilderij wist, was dat het ging om een portret van ‘een Busken Huet’, dwz. van Busken Huet de schrijver, zijn vader of één van zijn vijf broers. Vergelijkingen met de ons bekende afbeeldingen van vier van zijn broers leren ons, dat het niet waarschijnlijk is dat zij het onderwerp vormen van dit schilderij. Van één broer en van zijn vader zijn ons geen afbeeldingen bekend; dat wij kiezen voor zijn vader berust op niet meer dan de veronderstelling dat het waarschijnlijker is dat Huets zuster het portret van haar vader zal hebben bewaard, dan dat van haar broer.
6
Théodore Esther Huet, moeder van de schrijver. Foto uit 1861.
| |
| |
1827, 21 januari |
In de Waalse kerk in Den Haag wordt Conrad, drie weken oud, door zijn moeder ten doop gehouden. |
1833 |
Voor lager onderwijs gaat hij naar de ‘Fransche school’ van meester C.H. Roggen; een school die gehuisvest was in twee bovenachterkamers in een particuliere woning op de Paviljoensgracht (Wijk T 137, thans nr. 6). |
1838, 6 maart |
Hij wordt ingeschreven als leerling van de ‘Latijnsche school’. Bij de inschrijving wordt als zijn geboortejaar foutief 1827 opgegeven. |
8 oktober |
In september werd de ‘Latijnsche school’ opgeheven om plaats te maken voor een nieuwe schoolvorm: het ‘Gymnasium Haganum’. Omdat Conrad een half jaar onderwijs had gevolgd aan de ‘Latijnsche school’, wordt hij met de instelling van het gymnasium op 8 oktober ingedeeld in de tweede klas. Hij is dan 11 jaar oud. |
1843, juli |
16 jaar oud voltooit hij zijn opleiding aan het Haags gymnasium. Hij besluit, in de lijn van de familietraditie, predikant te worden. Hij gaat niet onmiddellijk studeren, maar volgt vooraf, als voorbereiding op zijn studie in de theologie, privé-lessen Hebreeuws in Delft. Voorlopig blijft hij bij zijn ouders wonen en doet hij de reis naar Delft te voet, of met de trekschuit. |
1844, 17 februari |
Hij schrijft zich in als student in de theologie aan de universiteit van Leiden, wordt lid van het studentencorps en betrekt kamers bij A. Scholten in de Koorsteeg (Wijk 4 nr. 389/390, thans Pieterskerkkoorsteeg nr. 5). |
7
De Waalse kerk in Den Haag, waar Conrad werd gedoopt. 19de eeuwse foto.
8
Inschrijving in het doopregister van Conrad.
9
Inschrijving als leerling van het Gymnasium Haganum.
| |
| |
10
De trekschuit van Delft naar Den Haag. Litho.
In April 1844 ben ik student te Leiden geworden, nadat ik in den zomer van 1843 het haagsch gymnasium verlaten had. Tusschentijds ging ik, omdat er op dat oogenblik te Leiden een onvervulde leerstoel voor het oostersch was [...] privaat lessen in het hebreeuwsch nemen te Delft. [...] De reis naar Delft deed ik te voet of met de trekschuit, toen nog in de vaart.
Brieven, 11, 364.
Te Leiden was ik een hartstogtelijk zwemmer, een hartstogtelijk schaatserijder, en een hartstogtelijk biljardspeler. Schaatserijden doet men alleen in den winter. Om prettig te zwemmen moet het zomer zijn. Biljardspelen is van alle seizoenen. Er is niets anders voor noodig dan eene nacht en dag openstaande studenten-societeit.
Brieven, 11, 364
13
Prent van de maskerade ‘Den optogt van graaf Floris den Vden’, gehouden op 8 februari 1845. Huet maakt deel uit van het ‘geestelijk gevolg’.
In mijn studententijd was ik luidruchtig, vrolijk, en ligtzinnig. Prof. Kist plag te zeggen dat er een ‘los haartje’ in mij zat. Prof. Van Hengel noemde mij ‘onbeschaamd’. Prof. Van Oordt vroeg ‘of ik er den gek mee stak?’ Prof. Peerlkamp schudde het hoofd over mijne onkunde ten aanzien der romeinsche keizers uit den vervaltijd.
Brieven, 11, 366-367
11
Inschrijving als student theologie in het Album Studiosorum van de Universiteit van Leiden.
12
Het huis in de Pieterskerkkoorsteeg 5 te Leiden, waar Huet als student op kamers woonde. Foto van H. Kleibrink uit 1959.
| |
| |
1847, 30 januari |
Overlijden van zijn vader |
1 augustus |
Overlijden van zijn oudste broer, Théodore (1822-1847), wijnhandelaar in Den Haag en na het overlijden van zijn vader, hoofd van het gezin. Na de dood van Théodore verhuist de familie Busken Huet naar Amersfoort. Alleen Conrads broer Daniel (1823-1869) blijft in Den Haag, waar hij op een notaris-kantoor werkzaam is, wonen. |
oktober |
Hij wordt benoemd tot abactis van het Leids studentencorps en is redacteur van de Studenten-almanak voor 1848. |
14
Carel Vosmaer (1826-1888), met wie Huet tijdens zijn studie goed bevriend was.
15
J. Teissèdre l'Ange (1791-1853), oudoom van Huet en Waals predikant.
A. Ver Huell: Coentje Huet, vier jaar jonger student dan ik, zie ik nog met zijn geestige intimi, den langen dunnen Vosmaer en de twee Lambrechtsen, Thomas met zijn onafscheidelijk doorrokertje, mijne zoo gunstig gelegen kamers, hoek Rapenburg en Noordeinde, passeeren. Zij kwamen dan van de Vink en gingen naar de Societeit. Huet, toen een vlug ventje, met een spotachtige uitdrukking op zijn glad gezicht, een wit petje op het kort geknipte haar, los en net gekleed, deed veel aan biljarten - in Manege of Arena kwam hij niet - en reed, hoewel niet tot de hardrijders zooals Simon, Cammingha, de Foreesten en Delbaere behoorende, bijzonder sierlijk schaatsen.
Levenlustig was hij - ‘vino captum’ zag ik hem nooit.
A. Ver Huell, ‘Nog een brief van C.B. Huet, 1853’, In: De Portefeuille 1891, 833
16
Brief Huet aan J.R. Thorbecke (1798-1872), namens de Leidse studenten op 18 maart 1848.
Mijne beperkte middelen, en mijn theologant zijn, vormden met mijn levenslust eene scherpe tegenstelling, en ik zette mij daarover heen door aan het oordeel der wereld mij niet te storen. Mijn stelregel was dat ‘men’ een denkbeeldig wezen is; alleen kinderen lieten door dien zwarten man zich bang maken. ‘De menschen’, zeide ik, bestonden niet, en ‘wat zij er van zeggen zouden’ had geen waarde. Ik rekende geen andere meerderheid dan die van het genie. ‘Avoir de l'esprit’ vond ik de hoogste aanbeveling. Met ‘esprit’, vond ik, had men, om door de wereld te komen, niemands hulp noodig. Mijn oudoom Teissèdre L'Ange, die lid van het Instituut was, zeide: ‘Aardigheden, jongeheer, eet daar eens van!’ Docht dit bragt mij niet van mijn stuk.
Brieven, 11, 367
| |
| |
17
Prof. dr. J.H. Scholten. (1811-1885), modern theoloog.
18
Van links naar rechts:
J.A. de Laat Kanter,
T.A. Lambrechtsen,
N.C. Lambrechtsen,
G.C. Burger,
A.M. van Oordt en
N.J.C. Snouck Hurgronje.
M.n. met N.C. en Th. Lambrechtsen was Huet bevriend. Litho door J.P. Berghaus.
Liefde voor wetenschap heb ik meest van al leeren opvatten door de lessen van Prof. Scholten. En tegelijk onverschilligheid omtrent het voorwerp der wetenschap. Scholten's methode sloot vernuft niet uit, maar in. Een filoloog, een medicus, een mathematicus, een jurist, kon evenveel van hem leeren als een theologant. Hij vormde U, ‘une bonne caboche’, als de Franschen zeggen. Trouwens, zijn eigen ‘caboche’ was van prima kwaliteit.
Brieven, 11, 367
Van mijn lust tot schrijven is in dien tijd alleen gebleken door kleine bijdragen voor den Studenten-Almanak: medewerker Jan van Oordt. Mijne neiging was toen niet, een schrijver, maar een redenaar te worden; bovenal een kanselredenaar, en een kanselredenaar in het fransch.
Brieven, 11, 367-368
19
Eerste publikatie in de Leidsche Studenten-almanak; in 1848.
| |
| |
1848, 23 juni |
Kandidaats-examen in de theologie. Kort daarna vertrekt hij naar Zwitserland - naar Laussanne en Genève - om zich te oefenen in het Frans spreken. Het was immers de bedoeling dat hij Waals predikant zou worden. |
1849, mei |
Terugkeer uit Zwitserland. In Leiden aangekomen houdt hij zijn vereiste akademische preken, waarvoor, met uitzondering van J.H. Scholten, weinig belangstelling bestaat bij zijn hoogleraren. Het is een voorteken van een dreigende, grotere ramp: de Leidse professoren weigeren hem toe te laten tot het proponents-examen; zij verhinderen dat door hem het daarvoor vereiste getuigschrift van goed gedrag te onthouden. Zij zijn van mening dat zijn collegebezoek onvoldoende is geweest, zijn gedrag te lichtzinnig voor een a.s. predikant en bovendien zou hij met een aantal andere studenten bij een hoogleraar de ruiten hebben ingegooid. Dit laatste verhaal blijkt niet meer dan een gerucht, en de andere twee argumenten blijken evenmin sterk genoeg om hem blijvend van het examen uit te sluiten. |
december |
Hij slaagt voor zijn proponents-examen en wordt toegelaten tot de predikdienst. In afwachting van een beroep voegt hij zich bij zijn familie in Amersfoort en wordt hulpprediker in Utrecht. |
1850, 27 september |
Zijn zuster Jacqueline (1825-1897) trouwt in Amersfoort met de weduwnaar I.L.E. Penning Nieuwland (1807-1865), die haar 15 jaar later in moeilijke omstandigheden als weduwe van een talrijk gezin achterlaat. Toch ziet ze kans om in 1885 een bloemlezing samen te stellen uit de moderne Franse literatuur, waarvoor haar broer een voorwoord schrijft. |
29, december |
Hij wordt beroepen door de Waalse gemeente te Haarlem. |
20
Inschrijving in het Universiteitsboek op 23 juni 1848 van het kandidaats-examen, ‘n.s.l.’
Toen ik in den zomer van 1848 het tot kandidaat in de theologie gebragt had, mogt ik kiezen tusschen twee dingen: eene dissertatie schrijven en promoveren, of naar Zwitserland trekken om te Lausanne of te Genève mij te gaan oefenen in het fransch spreken. Ik gaf de voorkeur aan Zwitserland.
Brieven, 11, 368
| |
| |
21
Huet wordt toegelaten tot de predikdienst in de Waalse Kerk in Nederland.
22
Huet wordt beroepen als predikant door de Waalse gemeente te Haarlem in december 1850.
23
Prosateurs François du dix-neuvième siècle (1885), een bloemlezing uit de Franse literatuur duur Huets zuster, met een voorwoord van haar broer.
Naber: In den loop van 1850, dus vóór het vertrek naar Haarlem, vervulde Huet eene preekbeurt in de Waalsche kerk te 's Gravenhage. Toevalligerwijze verliet ik het kerkgebouw te gelijk met een onzer onderwijzers, die Coenraad - wij spraken van Coenraad - gedurende zijn gymnasiumjaren onder zijne bijzondere leiding had gehad. Ik was opgetogen over hel gehoorde: ‘ja, als hij het maar meent,’ oordeelde hij.
Naber, 1894, 25
24
Zijn zuster Jacqueline Penning Nieuwland-Busken Huet.
25
Om na het overlijden van haar echtgenoot in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien neemt Jacqueline een lingerie-zaak over in Amsterdam.
Slot van Huets gedicht ‘De laatste carambole’ uit de Leidse Studenten-Almanak voor 1850:
Droevig lot! Onzalig scheiden
van dit levenslustig spel!
'k Voel de queue mijn hand ontglijden -
Vaar, o vaar voor eeuwig wel!
Snood en wreed heb 'k u geschonden,
Door mijn laatsten stoot onteerd:
Waar de zielsrust weêrgevonden?
Hoe het naberouw gekeerd?
Toch kan u mijn mond nog zeegnen,
Al verteert de rouw mijn hart,
Zeegnen voor uw lief bejeegnen,
Queue en ballen en billard
Ja, eer zullen oproerkreten
Over Neêrlands bodem gaan;
Eer wordt de aarde stukgereten;
Eer verhuist men naar de maan;
Eer hoort gij de Hooggeleerden
't Eens zijn over 't Onderwijs;
Eer zien de Oud-Gerefomeerden
Af van 't Spiritûs-bewijs;
Eer wordt Jobje op 't Galgewater
Eer houdt Hasebroek zijn snater;
Eer wordt Groen een Groninger;
Eer zal iemand juist bereeknen
Hoe men trouwde in 't Paradijs;
Eer't Studentencorps gaan teeknen
Bij Professor van der Chys;
Eer wordt Mathesis vergeten
Dan gij van mijn hart gereten,
Lief groen parallelogram!
|
|