| |
| |
| |
Voorbericht van den schryver aan den lezer.
EEn van myne vrienden, die eenigen tyd in Oud-Groenland, of eigentlyk in de zoogenaamde Straat Davis heeft gewoont, heeft eenige jaren geleden, buiten myn weten een Beschryving van Oud-Groenland met den druk gemeen gemaakt, genaamt Nieuwe Beschryving van Oud-Groenland, die ik niet lang na myne aankomst in die gewesten, na de ken- | |
| |
nisse, die ik toen bekomen had, ten behoeve van sommige myner begunstigers had ontworpen; maar hebbende zedert een volkomener licht in die zaken verkregen, zoo door myne eige waarnemingen, als wel door die van mynen zoon, Paulus Egede, die vier jaren zendeling in de Noordwestelyke kolonie van Oud-Groenland geweest is, zoo heb ik noodzakelyk geacht, om dit kleine werk, t welk om zoo te spreken, maar een ruwe schets was, weder onder handen te nemen, te voltooijen en uit te breiden, en onder dienzelven tytel met sommige nuttige byvoegzelen, en verciert met verscheide figuren en afbeeldzels van zekere dieren, visschen, vogels, planten en andere natuurlyke voort- | |
| |
brengzels van het land, andermaal in t licht te geven, en ten einde de Lezer beter begrip zou mogen hebben van t geen hy in dezen schets vind, zoo heb ik een nieuwe kaart van dat land daarby gevoegt. Alhoewel Oud-Groenland of eigentlyk dat gedeelte van t zelve, bekent onder den naam van de Straat Davids, een land is van een bystere grote uitgestrektheid, hetzelve verschaft geen ruim veld tot gewigtige waarnemingen of aanmerkingen; men vind geen vaste of welbebouwde steden; geen welgeschikte policy of burgerlyke regeering; geen fraaije kunsten en wetenschappen, of diergelyke, maar slechts veel geringe armhertige onkundige Heidenen, die voordeel uit het land | |
| |
trekken, na de weinige bequaamheid, die zy bezitten. Ik moet bekennen, dat dit land in deszelfs tegenwoordigen staat en gelegenheid, by andere landschappen vergeleken, een zeer slecht arm land is, doch echter niet zoo verachtelyk en elendig, of het kan door behoorlyken vlyt en nyverheid niet alleen deszelfs eigen inwoners rykelyk voeden, maar ook aan anderen van deszelfs voortbrengzelen mededeelen: Wat aanbelangt het land in zichzelven, het brengt nu weinig of niets voort, alzoo t zelve voor het grootste gedeelte woest en onbebouwt legt, doch uit de aloude en hedendaagsche historien en verhalen blykt nochtans, dat het niet onbequaam is, om verscheiderhande | |
| |
dingen voort te brengen, en derhalven twyfel ik niet, of het zoude weder deszelfs vorige vruchtbaarheid bekomen, byaldien het na behoren bearbeid en aangequeekt wierd. Edoch wat aanbelangt de zeën, zy zyn ryker in allerhande dieren en visschen, dan in eenige andere werreldgedeeltens, waaruit zeer groot voordeel getrokken zou konnen worden, zoo als onder anderen is af te nemen uit de bystere grote schatten, die veele natiën met den walvischvangst vergadert hebben, en noch vergaderen, zoo als ook met dien van robben, zee-honden en zee-paarden. Deze rede alleen toont volkomentlyk aan, dat dit een land is, niet onwaardig, om er zorge voor te dragen en te | |
| |
verbeteren; en dit heeft geweest het welgegronde gevoelen van wylen onze laatste monarchen van Denemarken, en van veele van hunne voornaamste ministers, die zoo veel werk daarvan hebben gemaakt, dat zy geen kosten hebben gespaart in het uitrusten van schepen, om hetzelve tontdekken, waarvan in t vervolg zal gesproken worden. Dees ontdekking is wel voornaamlyk ondernomen, op dat de Christelyke Godsdienst, in die werreld-deelen ongelukkig verloren geraakt, herstelt, en de arme inwoners, naamlyk de afstammelingen der oude Noordsche Christenen, byaldien 'er door Gods goedertierenheid noch gevonden mogten worden, als oprechte onderdanen | |
| |
van Deenemarken en Noorwegen, zoo na het lichaam, als na de ziele geholpen en vertroost zouden mogen worden. En alhoewel de zeer pryswaardige pogingen van die roemruchtige monarchen, godvruchtiger gedachtenis, dien goeden uitslag niet hebben gehad, als wel te wenschen ware geweest, zy hebben nochtans den weg gebaant tot nieuwe ondernemingen van diezelve natuur, die Gode zy dank, niet teenemaal vruchteloos zyn geweest, voor zoo veel de Westkust van Oud-Groenland aanbelangt, by de Deenen genaamt Westerbygd, welke kust niet alleen teenemaal ontdekt is, maar daar zyn verscheide nieuwe woningen en kantoren opgerecht, en | |
| |
het Heilige Woord Gods is door Gods zegen gepredikt aan de onkundige Heidenen in dat gewest, daar de Christelyke godsdienst teenemaal verloren geraakt was. Dit alles behoorde ons aan te moedigen, om onze pogingen te achtervolgen, ten einde de Oostkust te ontdekken, daar men weet, dat in aloude tyden de hoofd-kolonie geweest is. Door dit middel zouden mogelyk de afstammelingen der oude Noorwegers en Yslanders weder worden ontdekt, t welk ik niet onmogelyk acht, mits wy den rechten weg inslaan, dien ik in de volgende Verhandeling hope aan te wyzen.
Wat een pryswaardige roemruchtige zaak zou het zyn, zoo een groot heilzaam | |
[Folio ***1r]
[fol. ***1r]
| |
werk tondernemen, voornaamlyk ten opzichte van die ongelukkige volkeren, die door een rechtvaerdig oordeel van God nu ruim drie honderd jaren van alle gemeenschap met de Christenen uitgesloten zyn geweest; onze burgerlyke plicht niet alleen, maar onze christelyke eisschen zulks van ons, en derhalven betaamt het ons, den Almogenden God hertelyk te bidden, dat het hem behage, zyne gramschap te stillen, die tegen die elendigen ontstoken schynt te zyn, en onzen allergenadigsten Souverein en allen anderen welgezinden Christenen den besten weg en de middelen aan te wyzen, ter ontdekkinge en gelukkige herstellinge van dat land. En ofschoon wy te kort mo- | |
[Folio ***1v]
[fol. ***1v]
| |
gen schieten in onze verwachting, van naamlyk de bovengemelde afstammelingen van de oude Noorweegsche en Yslandsche Christenen tontmoeten, die voor zoo veel men weet, alle uitgesturven en verwoest zyn, zoo als wy zulks op de Oostkust bevonden hebben, nochtans acht ik niet, dat alle onze arbeid daarom verloren of onze kosten nodeloos verspilt zullen zyn, zoo lang die aangewend en besteed zullen worden ten welzyn en voordeel van de daar wonende onkundige Heidenen, over dewelke wy rede hebben, te hopen, dat onze allergenadigste Souverein zyne vaderlyke goedertierenheid en Christelyken yver zal uitstrekken, ter bevordering van hunne eeuwi- | |
[Folio ***2r]
[fol. ***2r]
| |
ge gelukzaligheid, gelyk hy zoo genadiglyk gedaan heeft over die aan de Westkust, aangezien door dat middel de oude vervalle plaatzen op nieuw herstelt en van inwoners voorzien konnen worden, tot geen klein voordeel van den koning en deszelfs heerschappyen. Dat God dit myn welmeenent Ontwerp in zyne genade voorspoedig make en bevordere, ter eere van zynen allerheiligsten Name en ter bevordering van de zaligheid dier arme zielen, is de oprechte wensch van
HANS EGEDE
|
|