Mellibeus
(1950)–Dirc Potter– Auteursrecht onbekend
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Woord vooraf.Zoveel mogelijk is de hier volgende tekstuitgave diplomatisch. Eigenlijk is dit een contradictie in de formulering, want een weergave is geheel zuiver, of zij kan niet diplomatisch heten. De ervaring echter wijst uit, dat zelfs fotocopieën niet in alle details zijn te vertrouwen. Watermerken bijvoorbeeld zijn er niet op te onderscheiden, evenmin kan men de afstandjes meten tussen de papiergroeven; punten en lijntjes vervagen soms, lettertekentjes zijn niet zichtbaar, enzovoorts. Moet men dus al bij fotografische copieën concessies doen, des te sterker geldt dit voor copieën in drukletters. Afkortingen zijn door ons aangevuld, uitgezonderd ih'usxp'us en voersz (De z in het laatste woord is een afkortingsteken voor - eet of - eit). Hê is, ook voor het meervoud, geïnterpreteerd als hem. (Hs. - of ∼: door ons aangeduid met accent circonflexe). Bij de interpunctie stonden wij voor de keus: corrigeren naar moderne maatstaf, dan was de reproductie niet meer objectief; òf handhaven: dan bleef de tekst onleesbaar, want de corrupte staat waarin de tekst verkeert, tezamen met de toch al slordige behandeling der leestekens, plaatst ons telkens voor ingewikkelde problemen. Wij moesten wel besluiten tot correctie. Slechts op enkele plaatsen, waar de interpunctie van het hs. een corrupte zinsnede sterk accentueerde en in vergelijking met de Franse tekst instructief bleek voor de volgorde waarin de diverse fouten zijn gemaakt, hebben wij de oorspronkelijke punctuatie laten staan. Voetnoten maken de lezer hierop tijdig attent. (Het zijn de nrs. 117, 127 en 181.) Met de verplaatsing der leestekens ontstond wel eens een kapitaal. Aanhalingstekens hebben wij niet gebruikt, want de cursivering (in het hs. de onderstreping) der geciteerde schrijvers verschaft de lezer voldoende zekerheid. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de verbetering der interpunctie uitsluitend geschiedde in overeenstemming met de Franse tekst, met name die van Ms. 2240. Terwille van het leesbeeld drukken wij de tekst niet in kolommen. Wel zijn in margine de foliozijden en de scheidingen der kolommen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door ons aangegeven, maar de verdeling van de regels is verwaarloosd. Wie precies wil weten, hoe de tekst over de kolomregels is verdeeld, raadplege de fotocopie in de U.B.L. Een ogenblik hebben wij ons afgevraagd, of het niet beter zou zijn, in plaats van de talrijke voetnoten, náást de middelnederlandse tekst die van Ms. 2240 volledig af te drukken. Uit proeven echter is ons gebleken, dat deze vereenvoudiging slechts schijnbaar is. Want al heeft Potter, gelijk blijkt uit Ms. 2240, zijn tekst woordelijk uit het Frans vertaald, toch is dit handschrift van de Bibliothèque Nationale niet identiek met het exemplaar, dat hij heeft gebruikt. Trouwens Ms. 2240 zelf kan niet buiten de toelichtingen uit Albertanus en Menagier. Ook de bladzijden van de Franse tekst zouden dus van voetnoten moeten worden voorzien; dit zou de taak van de lezer, welke toch al niet gemakkelijk is, aanmerkelijk hebben verzwaard.
Bij de confrontatie met de andere lezingen betekent
Een afschrift van Men., een microfilm van Mx. en een negatief van R. is in ons bezit en staat op aanvraag de lezer ter beschikking via de U.B.N.
Een enkele opmerking over het akrostichon is, nu de bron van de Mellibeus is gevonden, hier niet misplaatst. Driemaal heeft Potter de litteratuurhistorie verrast, door haar via de inscriptie van zijn naam een nieuwe pennevrucht te presenteren: eenmaal in Der Minnen Loep, vervolgens in de Blome, tenslotte in de Mellibeus. De ontdekking van zo'n sleutelspreuk, dit valt niet te ontkennen, verschaft de speurder een zekere voldoening, temeer als samenhang met vroeger oeuvre duidelijk blijkt, maar hiermee is dan ook alles gezegd. De wijze waarop het akrostichische woord aan het begin van ieder hoofdstuk in de tekst is ingevlochten, kan in de Mellibeus op geen enkel punt vernuftig heten. Sterker: Menige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aanhef is verwrongen, ontsierd als hij wordt door de geforceerde woordkeus. Waar de Franse tekst b.v. heeft: ‘Se tu cuides......’ en Potter op 8 vo a dit met ‘Eest dattu meenste......’ wil vertalen, laat hij voorafgaan: ‘Formeerlijc seg ic voert’, omdat hij een F-woord nodig heeft. Dit zal wel de verdietsing zijn van een latijns ‘formaliter’, dat intussen door Alb. niet wordt gebruikt en in de context niet vereist wordt. Eenzelfde oplossing is ‘Ghemeynlijc’ op 13 vo a, waarin zich wel een juridisch of scholastiek ‘generaliter’ weerspiegelt, dat overigens in geen enkele tekst is terug te vinden. De bedoelde aanhef luidt: ‘Ghemeynlijc te spreken van den raet die dy aduocaten gauen ende die wijse ende die olde, die allen eendrachtich waren ende seiden: Dat vor alle dinck soldstu......’. De zin gaat voort en de aanhef blijft in de lucht hangen. Dit kán de schuld zijn van een copiïst, maar terwijl het ons met behulp van de Fr. tekst doorgaans lukt de bedoeling van Potter te reconstrueren, weten wij met deze zin geen raad. Wat het voegwoord Totdat in de aanhef van het hoofdstuk op 9 ro b moet betekenen, is onduidelijk. Wij zouden Nadat verwachten. Ook in de Fr. tekst staat: ‘Après ce que je t'ay monstré......’. Van een verschrijving kan toch geen sprake zijn, want voor het akrostichon is een T-woord noodzakelijk. Het akrostichische ‘Trouwen’ op 22 ro a is een stoplap. Elders (op 26 vo a/b), waar de Fr. tekst begint met ‘Quant Mellibee oy dame Prudence......’, laat Potter de vertaling dezer woorden voorafgaan door de overbodige vermaning ‘Laet nu sien’. Vlak daarop (27 ro a/b) probeert hij het met ‘Siet’ en op 29 ro b met ‘Merct nu’. Een verwrongen indruk tenslotte, tot in de zinsbouw toe, maakt de aanhef van het nieuwe hoofdstuk op 10 vo a: ‘Ende ic heb nu bewijst, in wien du raet neemen sults, wiens raet du scuwen sults ende vlien. Soe wil ic dij seggen......’. Met opzet hebben wij hier de interpunctie van het hs. laten staan. De Fr. tekst heeft: Puisque je t'ay monstré...... (bijzin), je te vueil apprendre...... (hoofdzin) - een constructie die in R. gemakkelijk is te reprojecteren, als wij de punt achter vlien vervangen door een komma. Ende kan in het Mnl. een onderschikkend voegwoord zijn, ter inleiding dienen dus van een bijzin (met de betekenis bijvoorbeeld van ‘terwijl’), maar dan staat heb op de verkeerde plaats. De aanhef is een hoofdzin. De context vráágt een bijzin. Hoe dan ook, fraai is het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. De tekst naar het Rekemse handschrift | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hierna volcht van mellibeo ende van sinre vrouwen prudenciaGa naar margenoot+ Int beghin ende ten iersten intreden van desen ghescriften soe isser gheweest een ionghelinck, gheheiten mellibeus, die mechtich ende rijc was. Hij hadde een wijff, gheheiten prudencia, ende van desen wiue hadde hij een dochterGa naar voetnoot1). He(e)t gheuiel op een tijt, dat mellibeus ghinck spelen ende hem vermaken ende een ionghelinc met hemGa naar voetnoot2). Ende hij liet sijn wijff in een stedeGa naar voetnoot3) ende sijn dochter ende die porten ghesloten. Drij van sijnen olden viandenGa naar voetnoot4) quamen ende setten lederen aen die muren van sijnen huyse ende doer die vijnsteren ghingen sij ende sloghen sijn wijff zere ende wonden sijn dochter met vijff wondenGa naar voetnoot5), dats te wetenGa naar margenoot+ in / handen, in voeten, in oeren, in mont, in nese ende lietense dar ligghen als bi na doet ende ghinghen [e]wech. Doen mellibeus weder keerde tot sijnen huyse ende sach dat mesual, soe began hij hem seer te beclaegen ende te beschreyen ende te gheberen als een verwoet man ende sijn cleyder te schoren. Doen beghan vrouwe prudencia hem te vermanen ende te smeken dat hy hem ghedogen soude. Doen bedachte prudencia der sentencien ovidij, die aldus sprictGa naar voetnoot6): Die ghene is dwaes, die hem pijnt te beletten der moder te bescreyen die doot hors kints, eer si wel veruollet ende versadet is van tranen. Dan eest tijt te trosten ende te matighen hoer droeffenisse met sueten woerden. Ga naar margenoot+ Daer omme vrouwe prudencia ghedochde / hoer een luttel. Ende daer nae, doen sy horen tijt sach, seide sy hem aldus: Heer, waer omme macti v seluen te schynen divars? Het en betaemt niet enen wijsen man te bedriuen dustanighen groten rouweGa naar voetnoot7). Wilt god, v dochter sal ontghaen; ende of | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sy doot ware, soe en soldet ghy doch bijllix om hore dus mesmoedich niet wesen. Want seneca seit: Een en sal niet mestroest wesen om den doot sijns kintsGa naar voetnoot8), mer hy sal liden sijnen doot soe lichtelijc als hij sijns selfs doot verwachtGa naar voetnoot9). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Antworde mellibeus opter vrouwen prudencia wise onderwisinge.Ende mellibeus antworde: Wie is der ghene die hemGa naar margenoot+ ontholden solde moghen van screyen in dustanigen / groten saken van drofheiden? Onse here ih's xpûs screyede selue om den doot lazari sijns vrintsGa naar voetnoot10). Voerwaer, seide prudencia, screyen te maten is niet verboden den ghenen die bedruct is, mer het is hem gheorloeft. Want, na dat sijnte pauwels seit in eenre epistolen tot dien van romen, men sal blijde wesen met den ghenen die b/1/ijscap hanteren ende screyen met den ghenen die screyenGa naar voetnoot11). Al is dat screyen te maten gheorloeft, nochtan soe is dat screyen bouen mate verboden. Daer omme salmen holden die mate die seneca seit: Wanneer du hebst verloren dijnen vrint, dyn oghen en sullen niet wesen daer omme alte nat; want al gheuallet, datGa naar margenoot+ die tranen comen totten / ogen nochtan en sullense daer niet vyt ga[e]nGa naar voetnoot12). Darom, als du hebst dijnen vrient verloren, soe troest dy met enen anderen te vercrigen ende niet met soe seer te screienGa naar voetnoot13). Ende wiltu dan wijslijck leuen, doen afGa naar voetnoot14) die bedructheit dynre hertten. Want, na dat ih'us sydracGa naar voetnoot15) seit, dat blijde ende dat vrolijcke hertte ontholt den mynscheGa naar voetnoot16), mer die droeueghe gheest doot dorren dat ghebe[e]nte. Ende seit o[e]c, dat die bedruc/t/heit slaet veel volxc. Ende salomon seyt: Ghelijcker | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wijs als die motte versliet dat cleet ende dat cleyn wormken dat hout, desghelijx deert die bedructheit dat hertte des mynschenGa naar voetnoot17). Ende daer om sullen wy hebben in dat verliesGa naar margenoot+ van onsen kinderen ende / o[e]c ons tijtlijck goets verduldicheit, ghelijc als wy vinden in iob. Doen hy verloren hadde sijn kinderen ende allen sijn guet ende gheleden hadde vele tribulacien in sijnen licham, doen seide hij: Die heer heuet ghegheuen, die heer heeftse ghenomen; alsoe als den here beha[e]cht heeft, soo eest ghesciet; die name des heren sy ghebenedijtGa naar voetnoot18). Mellibeus antwoirde prudencie synen wiue: Allen dese dinghen die du segghes, sijn waer ende profitelijck, mer myn hertte is soe gheturbeert, dat ic niet en weet wat ic doen sal. Doen seide prudencia tot hem: Roept allen v hoechste vrinden ende maghen ende ghebuerenGa naar voetnoot19) ende vraghet hem raet van desen dingen. Ende regere dy na raet dien sy dijGa naar margenoot+ geuen/sullen. Want salomonGa naar voetnoot20) seit: Alle die dinghen sultu doen bij rade ende het en sal dy int eende niet berouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier roept mellibeus sine vrinden ende magen te rade.Ga naar voetnoot21)Soe heeft mellibeus ghedaen ende hy riep veel voelxc, dat is te weten cyrogenen meysters van medicinenGa naar voetnoot22), lant luydeGa naar voetnoot23), jonghe luijde ende sommich van synen olden vianden die sceenenGa naar voetnoot24) beraden te wesen ende weder ghekeert tot sijnre gracien ende mynnen. Ende o'c sommich van synen ghebueren, die hem eer bewijsden meer. ouermits vresen dan vyt mynnenGa naar voetnoot25). Ende met desen quamen veel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
pluymstrijkers ende smekers ende vele anders voelxs van dier accorde ende oc guede aduocaten. Ende doen sy allenGa naar margenoot+ waren versament, soe vertelde hy hem sijn meesual ende/ bewijsdet wel met sijnre manieren van spreken, dat hy seer toernich was ende dat hy grote begherte hadde om hem ter stont te wreken ende orloge te maken sonder vertrack. Nochtan eyschte hy hier af horen raet. Doen stont daer op vten rade een cyrogeen. Here, seide hy, het betaemt den cyrogenen, dat sy dragen tot een yeghelijken profijt ende tot niemant scade. Want het gheualt wel somtijt, dat, wanneer twe mynschen ouermits quaetheit mallijckanderen quetsen, een cyrogeen gheneset te beyde. Ende daer om en betaemt ons niet, dat vyt ons orloge rijsen soldeGa naar voetnoot26) off dat wij pertije dragen solden. Mer dynre dochter te genesen, al eest dat sij seer ghequeets is, wyGa naar margenoot+ sullen daer toe onsen arbeit doen dach/ende nacht ende mitter hulpen gods sullen wijse dy weder berichten al ghesont. Daer na in deser manieren antworde die meyster van medicinen ende dede daertoe als der art der medicinen is, dats datmen contrarie met contrarie ghenesen solde, alsoe soldemen ghenesen orloghe met orloghe ende met wrake. Die nydighe ghebuer ende die olde vianden, die doe schenen beraden te wesen, ende die pluymstrijkers ende smekers deden anschijn, off sy ghesmeket hadden ende ghescreyt, ende begonden te gheberen off dese dingen hem seer swaer gheweest hadden, louende en prijsende mellibeum van sijnre moghentheit ende rijcheit ende van synen vrienden ende maghen ende lakende die mogentheit sijnre vianden, ende seiden allen, dat hi hem wreken solde. Ga naar margenoot+ Doen was/daer een wijse aduocaet, die na hem opstont ende seide: Lieue here, die sake daer wy hier omme vergadert sijn, is seer hoege om reden der scade ende des quaets. Ende om die reden des groets quaets, dat daer aff comen mach in toecomenden tijden ende om die reden der rijcken ende mechtighen pertien, om welke saken het solde wesen seer meesdaen te dwalen in desen dinghen, daer om op desen tijt soe raden wij v, mellibee, dat ghy bouen allen dingen hebt nersticheit te bewaren v selues persoen. In dien manie- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ren, dat v niet en ghebreken spijers ende wekers om v te bewarenGa naar voetnoot27). Voert soe sult ghij setten in v huys guede hoede ende sterke om dat te besceermen. Mer van orloghe aen te neemen ende v ter stont te wreken, dat en mogen wyGa naar margenoot+ v rechteuoert niet/ordelen welc beter waerGa naar voetnoot28). Ende men seit aldus, dat het een guet ordelGa naar voetnoot29) is, die haest verstaet ende cort, ende ouerlanc ordelt. Want al ist dat allen vertrekenisse verdrietelijc is, sij en is nochtan niet te berespen inden ordelen ende inden werken, wanneer sy is louelijc ende redelijcGa naar voetnoot30). Ende dit bewijset ons in een exempel ons here ih'us xp's, doen dat wijff, die beghrepen was in ouerspeel, voer hem ghebracht was, om dat hijse ordelen solde wat men daer mede doen solde. Al waest dat hy wael wijste, waet hij antworden solde, nochtans en antworde hij niet ter stont. Mer hij wolde hebben vertreck, dat is voersienicheitGa naar voetnoot31), ende screeff tweewerff inder erdenGa naar voetnoot32). OmGa naar margenoot+ dese reden eysche ich die voersienicheit ende respijt/wat dingen wy dij metter hulpen gods raden sullen tot dijnen profijt. Doen stont op dat ionghe volc ende dat meeste deel vanden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
anderen ende riepen tegen desenGa naar voetnoot33) ende macten een groet gheruechte ende seiden: Ghelijkerwijs als men dat iser smedet ter wilen dattet heit is, alsoe solde men die scade wreken ter wijlen datse versch waer. Ende riepen allen luyde, dat men orloch maken solde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is vanden olden, wat raet sij gheuen.Gheringe stont dar een op vanden olden ende stack sijn hant op ende ghebootGa naar voetnoot34), datmen swijghen solde ende seide: Veel mynschen ropen om orloghe die niet en weten wat orloch draget. Orloge in sijnen beghijnne is breet ende heeftGa naar margenoot+ alsoe inghanc, dat / eyn yghelijc daer in gaen mach ende mach het vinden. Met met groten arbeitGa naar voetnoot35) machmen weten tot wat eende men daer mede comen mach. Want wanneer dat orloghe beghint, veel mynschen en sijn nietGa naar voetnoot36) gheboren die om des orlochs wille steruen sullen ionck off sullen leuen in bedructheden, in onsalicheden, in ketiuicheden ende armoden. Daer omme, eer men orloghe aen nempt, salmen hebben gueden raet ende grote voersienicheit. Doen dese olde waende vestigen sijne worde met reden, stonden sij bij na alle tegen hem op ende seiden, dat hij sijn worde cortten wolde, want die teme vanden ghenen die daer predict den genen dies niet horen en willen, dat is een selsen off een sassem temeGa naar voetnoot37). Sydrac / seyt: pijpen ende screyen is enen ongelijken sanckGa naar voetnoot38), dat is soe vele te seggen, dat spreken voer den ghenen, dies niet horen en willen is in hem al sulken verdriet als dat singen voer den ghenen die screyt. Doen sy desen wijsen niet horen en wolden, soe sat hij neder, want salomon seit: Daer du niet ghehoert en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
be(e)st, daer en pijn dy niet te sprekenGa naar voetnoot39). Dese wijse seide: Ic sye we(e)l, daer ghebrect groot raet, wanneer die sake gro[e]t isGa naar voetnoot40). Dijt gheseit, sat hij neder al besce[e]mt. Nochtan had mellibeus in synen raet vele volx, die hem rij[e]den sommige dingen int oer ende anders soe rieden sy hem contrarieGa naar voetnoot41). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Nu heeft mellibeus ra[e]t van sinen vrinden die hem ten orloge ri[e]den.Nu heeft mellibeus raet van synen vrienden ende horen raetGa naar margenoot+ ghehort / ende sach, dat die meeste menichte hem accorderden ende rieden, dat hy orloghe maken solde, soe toefde hy opten raet ende macten va(e)st. Doen vrouwe prudencia sach horen man, dat hy hem ghereyde om te wreken, soe quam sij voer hem ende seide seer soetelijc: Here, ic bid v, dat ghij v niet en ha[e]st ende my bouen allen gauen gheuen wilt spacy ende respijtGa naar voetnoot42). Want petrus alphei seit: Die dij qua[e]t doet, dien en haest niet weder quaet te doen. Want langen tijt suldi dijnen vrint verbeiden ende veel langer suldi dijnen viant ontsienGa naar voetnoot43). Mellibeus antworde prudencie synen wiue: Ic en heb ghenen opse(e)t off raet dienen wille te ghebruken om vele redenen wil. Eerst, want een ijghelijc solde my / houden voer dwaes, dat ic mits dijnen raet ende conse(e)nt ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wandelde dwelc dat gheordenert is met dus vele goets volxc. Voert, want allen die wiuen sijn quaet inder naturen. Dijt seit salomon: Onder .m.mannen heb icker een gheuonden, mer van allen den wiuen en eesser gheen gheuonden goetGa naar voetnoot44). Ende waert dat ic my regeerde mits dinen raet, het solde schijnen, dat ic die heerscappie gaue ouer my, dwelc niet en solde wesen. Wa(e)nt sydracGa naar voetnoot45) scit: Eest dattet wijff heeft heerscappie, soe is sy contrary horen man. Salomon seit: Noch dijn broder, noch dijn soen, noch dijn wijff, noch dijn vrientGa naar voetnoot46) en gheeff heerscappie off machGa naar margenoot+ ouer dij in allen dienen leuen, want het / is dij beter, dat dijn kinder aen dij versueken dat sy behouen, dan dattu wachten soldest dijn behoeff van dijnen kinderenGa naar voetnoot47). Vort, waert dat ic ghebruycte dijnen raet, het solde somtijt wesen, dat dijn raet heymelijc moeste wesen ende gheheeltGa naar voetnoot48) ter tijt toe dattet tijt ware dien te ontdecken. Want dat en solde niet gheschien mogen. Het is gescreuen: Dat gheslechte vanden wiuen en mach niet helen anders dan dat sy niet en wetenGa naar voetnoot49). Voert soe seit een philosophusGa naar voetnoot50): Inden quaden raet verwinnen die wiue die manne. Ouermits desen raet en be(e)n ich niet sculdich te gebruyken noch te vo(e)lgen dijnen raet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier antworde mellibeus op den ra[e]t van sinen vrinden.Ende na dien dat vrouwe prudencia / guedertierlijc ghehoert haddaGa naar voetnoot51) ende in groter lijtsamheit om alle dingen die hoer man voert setten wolde, soe bat sy orloff te spreken. Here, seide sy: Vander ierster reden die ghij voert gheseet hebt, machmen lichtelijc antworden. Want ic segge, dattet gheen dwaesheit en is, dat een sijn raet verwandelt, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer hem die dinghen verkerenGa naar voetnoot52) off wanneer die dingen anders schijnen na dan sy schenen toe voren. Ic segge meer, dattu hads gheloeft ende ghesworen te doen dattu gheseit haddes ende du dat lietste om eynige rechtueerdige sake, men solde niet seggen, dattu een logenare warts off meynedich. Want het is gheschreuenGa naar voetnoot53), dat dieGa naar margenoot+ wijse niet en li[e]cht, wanneer hij / verwandelt sinen sijn op een beter. Want al wart, dat dijn opseet ghesticht ware ende gheordeneert mits veelheit des volxc, daer omme en salmens niet veruollen. Want die waerheit der dingen ende des profijts sijn beter geuonden mit luttel wijs volxc ende wel ghespraket. Bij reden, want mits velheit des volxc, daer een ijghelijc crijt ende ropt na sijnen wille, en is gheen orbaerGa naar voetnoot54). Totter ander reden, als ghij segt, dat allen die wiuen sijn quaet ende egheen guet: beholden uwer eerbaerheitGa naar voetnoot55), ghij spreket alte ghemelijcGa naar voetnoot56), indien ghijse dus allen laect. Want het is geschreuenGa naar voetnoot57). Diet al laect, die versaect off me(e)shaget al. Seneca seitGa naar voetnoot58): Wij die waerheit vercrigen wijl, en sal niemant laken. Mer dat selue dat / hij weet, sal hij hem wijsen ende leren sonder presumpcie off vermetelheit. In dien dat hee niet en weet, en sal hij hem niet scamen te vraghen enen beteren off wijser daen hij is. Ende dat veel wiuen goet sijn, machmen lijchtelijc proeuen. Ten iersten onse here ih'us xp's en hadde hem nummermeer ghewerdicht neder te comen wt den scoet sijns vaders inden wiue, hadden sy allen geweest quaet. Voert onse here ih's xp'us, doen hij verrees vander doot, openbaerde hij hem eer enen wijff daen enen manGa naar voetnoot59). Want hij openbaerde hem eer marien magdalenen dan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
synen apostolen. Ende salomon seitGa naar voetnoot60), dat hij onder allen den wiuen gheen gheuonden heeft goet, daer en volcht nietGa naar margenoot+ datter gheen goet en is. Want al eest / dat hier gheen goet vonden en heeft, veel ander hebbense guet gheuonden ende ghetrouwe. Off bij auonturen als salomon seit, dat hij gheen guede wiue geuonden en hadde, verstont hij vander ouerste ende volmacter goetheit, van welker niemant goet en is sonder god alleen, na dat hij seit inder ewangelienGa naar voetnoot61): Der creaturen en is gheen volmact; hem ghebrijct ymmers yet bijder ghelijkenisse der vo(e)lmactheit sijns sceppers. Totter ander reden, daer du segts, waert dattu di yet reghierste ouermits mynen raet, het solde schijnen dattu mi heerscappie gaefste over dij: beholden uwes pays, ten is alsoe niet. Want nae dien worden en solde niemant pays sueken / noch raet daen a(e)n den ghenen die heerscappie ouer hem geuen wolde. Ende dat en is niet waer, want dij gene die raet vraget, heeft macht, dat is vrien wille, te doen off te laten datmen hem raet. Totter vierder redenen, daer du segts, dat gheslechte vanden wiuen en mach niet helenGa naar voetnoot62), waer van men seit, dat drij dingen sijn, die den man wt synen huyse iagenGa naar voetnoot63). Van desen wiue so spriect salomonGa naar voetnoot64): Het wer beter te wonen in een wost lant dan met enen ongestadigen ende tornegen wiue. Ende nu weestu wel, dattu mi dusdanich niet gheuonden en hebst, mer du hebste dijcke myn vo(e)lstandicheit ende myn ghedoechsamheit geproeft, ende hoe dat ic verwaertGa naar voetnoot65) hebbe dingen, die men heimelijck holden solde. Totter vijfterGa naar margenoot+ reden / daer du segts, dat in quaden raet die wiue verwinnen den man, dese reden en heeft hij haer stede nietGa naar voetnoot66), want du beghers en geen raet van quaet te doen. Ende ofstu woudes ghebruyken quaden raet ende quaet te doen, ende dijn wijff dij daer af toeghe ende verwonne, dat en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
war niet te berespen mer te prisen. Ende aldus salmen verstaen dat wort des propheten: In quaden raet die wiue verwinnen den man. Ende somtijt, wanneer die manne willen werken bij quaden raet, die wiue treckensse dar aff ende verwinnensse met goeder onderwisinge. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dits van dat der vrouwen raet onderwilen seer goet is.Laecstu mits blameringhe alle die goede wiue horen raet, soe wil ic dij bewijsen mits veel reden, dat vele wiue goet ghewe[e]st hebben ende horen raet goet ende profijtelijc geweest. / Ten iersten seit men costumelijc, dat der wiuen ra[e]t es seer coestelijc, want al eest tsake, dat veel wiuen sijn quaet, nochtan heeft menre veel geuonden, die guet sijn ende van goden rade. Judith ouermits horen gueden raede verloeste sij die staet van betulien, daer sy in wo[e]nde, vanden heiden holofernes diese beleghen hadde ende woldse destruerenGa naar voetnoot67). Jacob ouermids den gueden raet van rebecca sijnre moeder wan hij die benedixie van sinen vader ysaac. Abigail verloeste nabal horen man van coninc dauid, dien doden wolde ende die versoende mits hoere wijsheit ende gueden raet. Hester mit horen gueden raet verhieff seer hoer volxc in assuerus conincrijck. Ende aldus machmen seggen van veel ander. VoertGa naar voetnoot68) doen onse here ghescapen hadde den iersten man, seide hij: Ten is niet goet den mynsche alleen teGa naar margenoot+ wesen, maken wij hem eenre / hulpe, sijn gelijcs. En hadden sy dan niet goet geweest, onse here god en hedse niet hulpers gheheiten der mannen, mer scadende ende hinderende. Voert een ander meester settede iiij versen in, welken hij vra[e]chde ende antwoert ende seit aldus: Wat is beeter daen gout? Jaspis. Wat is beter dan iaspis? Seris. Wat is beter dan seris? Dwijf. Wat is beeter dan wijf? NietGa naar voetnoot69). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om dese reden ende dan mits veel anderGa naar voetnoot70) mochstu sien, dat vele wiue guet sien ende horen raet guet ende profitelijc. Ende wilstu dan volgen mynen raet, ic sal dij dijn dochter al gesont leueren ende ic sal oc maken, dattu ere hebben sults in dijnen raet ende in dinen saken. Doen mellibeus hadde ghehoert der vrouwen prudencie / sijnen wiue, soe seide hij: Ic sie wel, dattet woert salomons waer is, die seit: Wel geordenerde worde dat sijn crumelen van honich, want sij geuen sueticheit der ziele ende gesontheit den lichameGa naar voetnoot71). Ende mits desen soete woerden ende dat ich gepeyst hebbe dijn grote wijsheit ende dijn getruwicheit, soe wil ic mi nu alte ma[e]l regeren na dijnen raet ende nae dijnen wijsen ende besceyden onderwijsingenGa naar voetnoot72). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe hem mellibeus voecht totten ra[e]t van prudencia sinen wiue.Om dattu dij wilst regeren na mynen raet, seide prudencia, soe wil ic dij wijsen, hoe dattu dij regeren sulste ende hebben sult in dinen raet te neemen ende te houdenGa naar voetnoot73).Ga naar margenoot+ Ten iersten in allen dijnen werken sulstu voer alle dinck / heischen den raet gods almechtich ende sulken raet, dat hy hem werdigen wil dy te radenGa naar voetnoot74). Daer omme soe seide | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tobyas tot sijnen soenGa naar voetnoot75): In allen dinen tijden gebenedy god ende bid hem, dat hij scijcke dijne wege ende dat al dijnen raet in hem sij altijt. Sinte iacob seitGa naar voetnoot76): Eest dat yemant beho[e]ft wijsheit, die salse god vragen. Voert sulste raet vragen aen die seluen ende ouersueken dine gedachten ende examinersse watti beest is ende daer wt sulstu doen iij dingen ende die doet van dij, want se contrari sijn den goeden raet, te weten: torn, ghiericheit ende haesticheit. Ten iersten dan die gene die tornich is en mach niet volGa naar voetnoot77) ordelen ende om dat hij niet vol ordelen en mach, soe en machy niet vol / raden. Die ander reden is: die tornich is, waent altos meer doen dan hij mach ende daer omme sijnen raet altoes bouen clymmet sijn staercheitGa naar voetnoot78). Die derde reden is, want die gene die tornich is die en mach niet spreken dan van wreden dingen. Daer op seit senecaGa naar voetnoot79): In sulker maniren soe verwect hy eenen ander tot torn. Voert soe sultu van dij doen gyricheit, want, na dat die apostel seit, ghiricheit is een worttel van allen quadeGa naar voetnoot80). Ende die gyricheit en mach anders niet ordelen dan dat sijn ghiericheit veruollet die welke niet veruollet en mach woerden. Want hoe die ghirege meer heeft, hoe hem meer ghebriectGa naar voetnoot81). Voert sultu van dij doen haesticheit, want duGa naar margenoot+ en / sult niet ter stont ordelen datti voercoemt. Mer du sulster eerst dijcwil op dencken; want, na dattu voer geseit hebst, di gene die haestich ordelt, haestelijc beruwet hem des. Du en sults niet alle vren alleens ondersceyt hebben, mer du sulste vinden, dat die op een tijt goet dochte gedaen, dat sal v op een ander tijt beter dunckenGa naar voetnoot82). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe een sijnen raet niet openbaren sal.Ende alstu raet geuonden hebste aen saken in dij seluen ende geordelt hebsts met groter voersienicheit, wat dij be(e)st is, ende wat raet dat dij aldernuts is, behout dat heimelijck. Ende wachte dij dien te ontdecken eynigen mynsche, ten sy dattu voerwaer meenste, dat dat ondecken sijnGa naar voetnoot83) / condici beter maken mach. Want ih'us sydracGa naar voetnoot84) seit: Di(e)nen vrint noch di(e)nen viant en vertelle dijnen heimeliken raet niet, ende dijn dwaesheit en ondecke hem oec niet. Want in dijnre tegenwoerdicheit solde hij behoeden ende bescermen, mer achter dijnen ruggen solde hij metti ghecken ende enen anderen vinden, die wel heimelijc ca(e)n helenGa naar voetnoot85). Ende petrus alphei seitGa naar voetnoot86): Soe lange als die heimelicheit is in dijnre hertten, soe holdestuse in dienen banden. Mer wanneer duse ondeckt hebste, soe holste dijGa naar voetnoot87) in hoere gevancgenisse ende daerom eest dij voel lijchtelijker te swijgen dan enen anderen dijn heimelicheit te helen ende du bidden solts, dat hijt helen wilde. WantGa naar margenoot+ seneca seitGa naar voetnoot88): Eest dattu dijnen raet niet helen / en const ende swigen, hoe soldes tuen dan enen anderen dorren doen helen ende swigenGa naar voetnoot89). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Noch van dat een sinen ra[e]t niet geheel openbaren en sal.Formeerlijc seg ic voert: Eest dattu meenste, dat ondeckinge mactGa naar voetnoot90) van dijnen raede dijn condicie beterGa naar voetnoot91), ende raet te neemen met enen anderen, westu doen sulste, soe moetstu dij hebben in dustaniger manieren. Ten eersten en sulstu dij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
seluen niet gelijck maken dijnen raet, aen welker sijde du dy holden wilt, noch hem tonen dinen willeGa naar voetnoot92). Want gemeynlijc alle raders sijn flaterers ende pluymstrijkers, sonderlinge die sijn vanden raede der groter heren. Want sij pijnen ende pogen hem meer te seggen behagelijke dingen dan profijtelijke. Daer omme een rijc man en sal nummermeer goeden raet hebben, ten sy dat hijtenGa naar voetnoot93) eerst van hem seluen heeft. Vort soe sultu me(e)rken van dij seluen dijn vianden, die dij heimelijcste in dijnen raede sijn, ende van dien sulstu raet neemenGa naar voetnoot94). Ten iersten soe sulti dan in di(e)nen raet roepen di(e)ne guede vrinden. Want salomon seitGa naar voetnoot95): Ghelyc als hem dat hertte verbli(e)t inden gueden roeck, alsoe ma[e]ct den raet des gueden vrients soeticheit der seelen. Ende seit noch: Den ghetruwen vrint en is geen dinc by te gelijken, want noch gout noch siluer sijn niet soe groet van werden als die goetheit des getru(e)wen vrints. Noch seit hij me(e)r: Die getruwe vrint isGa naar margenoot+ een sterck bescut; dien vindet, hij vint grooten scat. / Voert soe sultu me(e)rken, dat die ghetruwe vrint, dien du soecste, in dijnen raet wijs sijnGa naar voetnoot96). Want het is gescreuen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in iobGa naar voetnoot97): Inden olden is die wijsheit ende in vele daghen es voersienicheit. Tullius seitGa naar voetnoot98): Die grote werken off dingen en woerden niet gedaen mit sta(e)rcheit noch mit gerencheit des lichams, mer mit goeden raet ende conste des persoens, off mit wetenheit, off mit wijsheit, welke poenten niet en crancken inden olderen mer altoes stercken ende wa(e)ssen. Voert soe sultu in dijnen raet altoes hebben dit voer een regel, dattu altoes roepen sults int beghijn luttel volx ende die vanden sonderlinxsten. Want salomon seit: Pijn di altoes te hebben veel vrinden, mer onder dusent soe verkieser enen tot dijnen radeGa naar voetnoot99). Als tu hebst ge/hadt dijnen raet met luttel volx, soe moechstu denen ondecken vele volx, ofts te doen is. Nochtan die drij condicien voerseit sullen inden raders altoes bewaert bliuen. Ende en sal dij niet genoegen met enen raede alleen mer maker veel. Want salomon seit: Goet is gesciet der we(e)t waer vele raders sijnGa naar voetnoot100). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier wijst vrouwe prudencia wat raet men doen sal off laten.Tot datGa naar voetnoot101) ic bewijst hebbe, aen wyen du raet neemen sulste, wil ic dij voert bewijsen, wat raet du doen sults off laten. Ten iersten soe sultu scuwenGa naar voetnoot102) den raet der dwaeser. Want salomon seit:Ga naar voetnoot103: Aen den dwaesen en sultu genen raet nemen, want hy en solde dij niet connen radenGa naar margenoot+ dan dat hem seluen behaechde. Het is gescreuen / dat die proprieteit der dwaser is, dat hij lijchtelijc gelouet allen quaet van enen anderen ende allen guet van hem seluenGa naar voetnoot104). Voert sultu scuwen den raet des geueisden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
flatteres ende pluymstrijkers, die hem pijnen meer te prijsen dijn persoen, om dij te behagen, dan die waerheit te seggen. Tullius seitGa naar voetnoot105): Onder allen plagen die daer is inder vrintscap, soe is flatteringe die meeste. Voert sultu ontsien meer die soete woerden vanden genen die dij prijset ende louet, daen die scarpe woerde van den genen die dij waerheit seetGa naar voetnoot106). Want salomon seitGa naar voetnoot107): Soete woerde dats een stri(j)c om die scape mede te vangenGa naar voetnoot108). Ende andersins seit hijGa naar voetnoot109): Een mynsche die sprijct tot synen vrint soete woerden ende bequaem, leet hem voer die voeten / een net, om hem te vangen. Daer om seit tullius: En ondecke dijn worde niet den flatterersGa naar voetnoot110). Catho seitGa naar voetnoot111): Voersich dij te scuwen onbequame woerde. Voert doe sultu scuwen den raet dijnre older vianden die sijn beradenGa naar voetnoot112), want het is gescreuen: Niemant retonerere gelijc noch met wijsheit in dij raden van sijnen olden viandenGa naar voetnoot113). Ende porphirius seitGa naar voetnoot114): En betruwet v niet in den genen, daer ghy orloge mede gehadt hebt ende ondecke hem v heymelicheit niet. Ende dese reden moet war wesenGa naar voetnoot115), dats daer dat vuer lange gheweest heeft, daer blijft ymmer wat wermten. Ende daer om seit salomonGa naar voetnoot116): Dijnen olden viant en betruweGa naar margenoot+ tot genen tijden. Nochtans al is hy be/raden ende hem veroetmoedicht heeft ende neyget sijn hoeft voer dy, en gheloue hem niet, want hy doetet meer om sijn profijt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
da(e)n om dijnre lij[e]ften. In hem te oetmoedigen ende in dy te neemen die dingen daer hy dij mede mach bescadenGa naar voetnoot117). Petrus alphei seitGa naar voetnoot118): Niemant en is getruwe den geenen den hij te seer ontsiet. Ende tullius seitGa naar voetnoot119): Gheen macht des keysers en is soe groet, dat sy lange dueren mach, ten sy dat hij meer heeft die liefte des volx dan tontsiech. Voert soe sultu scuwen den raet der gheenre die decke droncken sijn, want sij en connen niet helenGa naar voetnoot120). Ende salomon seit: Dat niemant en sy noch en wese int rijck der dronckenreGa naar voetnoot121). Voert soe sultu scuwen in ver/ smaetheit den raet der ghenre die dij raden een dinck int heimelijck ende een ander int openbaer. Want cassiodorus seitGa naar voetnoot122): Een manier van te hinderen sijnen vrint is, wanneermen raet een dinc int heimelijc ende een ander openbaret int openbaer welc men doen wijl contrariGa naar voetnoot123). Voert soe sultu hebben intGa naar voetnoot124) versmaetheit den raet der quaeder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mynschen, want het is gescreuen: Den raet der quader is altoes vol bedrochsGa naar voetnoot125). Ende derdus seit: Salich is diegene die niet genomen en heeft den raet der quader mynschenGa naar voetnoot126). Voert soe sultu scuwen den raet der iongen mynschen, want den sijn der ionger en is noch niet ri(e)p.Ga naar margenoot+ Ende salomon seit: We den lande, daer der heer / een kint is ende daer die prijncen vroech eten. (Cf. p. 66.) | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dits hoe een sinen rat sal examineren.Ende icGa naar voetnoot127) heb nu bewijst, in wien du raet neemen sults, wiens raet du scuwen sults ende vlien. Soe wil ic dij seggen, hoe du dijnen raet sults examineren ende ondersueken. Na dat tullius seit, soe sultu aen merken veel dingenGa naar voetnoot128). Ten iersten sultu eendrachtichGa naar voetnoot129) wesen in dien dat du opghese(e)t hebts. Ende op welc du raet hebben wiltste, sij bewaert met rechter waerheit. Want men mach den ghenen niet raden die dy waerheit niet en seit. Voert sultu aen merken allen die dingen die hem accorderen tot dien dat tu gheseit hebste te doen nae dijnen raet, off reden hem daer me/de accordeert, ende off die beste ende die meeste hen daer mede accorderen. Voert sultu merken, welc dijnen raet vo(e)lget: off het is ha[e]d of mynne, vrede off orloge, dijn profijt off dijn scade. Ende aldus van veel ander dingen ende van dien dingen sultu altijd kiesen dwelc dat sij nae dijnen profijte, al andere dingen versmaet ende achter geset. Voert sultu merken, van wat worttel het gesproten sij die mare dijns raetsGa naar voetnoot130) ende wat vrucht sij inbringen mach. Ende du sulste merken alle die saken die daer aff comen mogen ende hoemen die brengen mach tot enen gueden ende ende tot den meesten o(e)rbaer. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe een sinen ra[e]t ten goden ende brengen sal.Ga naar margenoot+ Nu du gheexami/neret hebste dijnen raet inder manieren voerseit ende geuonden hebste, welc die beste sijn ende geproeft van vele volx wijs ende olt, soe sultu da(e)n me(e)rken, oftu dien ten ende mochste brengen, want niemant en sal enich dinck beghinnen, hij en macht volmaken. Ende niemant en sal oc la(e)st aenneemen, hij en mach en dragen. Want men seit een prouerbium: Die veel in den arm vaet, hij vordert luttelGa naar voetnoot131) ende men seitGa naar voetnoot132): Onder winde dij te doen dattu macht hebts te doen, op dat die la(e)st niet soe sware en wege, dattuen sulste moeten laten. Eest dattet twiuel is, off tu ten ende sult mogen brengen off niet, du so(e)lste veel eer kiesen te verdragen da(e)n te beghynnenGa naar voetnoot133). Daer om / seit tullius: Wel seggen die ghene die verbieden enen yghelijck, dat hij niet en beuele dingen te doen van den welken hij twiuelt, off sy te doen sijn off niet int indeGa naar voetnoot134). Want petrus alphei seitGa naar voetnoot135): Eest dat du macht hebts te doen dingen dye dy berouwen mochten, het is dy beter te verdragen dan te beghinnen. Wanneer du hebst geexaminert ofte verwandelt dijnen raet inder manieren voersz ende hebste geuonden, dattu se moghest brengen ten ende, soe holde dy daer aen ende mactse va(e)st ende seker. Het is reden, dat ic dy bewijse, wanneer ende waer omme een sculdich is ende mach verwandelen synen raet sonderGa naar margenoot+ berespt te wesen / van yemant. Een mach verwandelen synen raet ende sijn opse(e)t, wanneer haer die zake verwandelt ende wanneer dat nuwe saken op comen. Want dye wet seitGa naar voetnoot136): Die dingen die van nuwes op comen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hebben noot nuwen raet. Seneca seit: Eest dat dijnen raet is comen ten kennesse dijnre vianden, verwandelenGa naar voetnoot137). Voert soe sal een sijnen raet verwandelen, wanneer een na vint, dat ouermits dwalinge off by anderen saken dar aff compt scade off quaet. Voert wanneer hy onmoghelijc is off datmens niet wel en can bewaren. Voert soe sult ghy dat holden voer een ghemeen regel, dat dijnen raet qua[e]t is, die alsoe vast is, dat mens niet verwandelen en mach, ochGa naar voetnoot138) met gheen / rehande saken off condicien die daer in geuallen mogen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe mellibeus heet ghedwa[e]lt in ra[e]t vanden sinen te nemen.Doen mellibeus gehoert hadde die wijse onder wisinge van vrouwe prudencia sijnen wiue, antworde hij: Prudencia, op desen tijt hebdij my geno[e]ch onder wesen int gemeyn, hoe ic my hebben sal in raet te nemen ende te holden. Nu wo(e)lde ic al te seer wel, dat ghij my neder dalde bij sonderlingeGa naar voetnoot139), dat ghy my seit, wat v dochte vanden raet die wij hebben in ons selfs dingen. Daer op antwoerde prudencia: Heer, ic bid v, dat ghij my in sulken saken in v herte niet en wilt versmaden, off ic vGa naar margenoot+ dingen segge, die / uwer herten ende synnen contrari sijn, want allen dat ic seggen sal, moenGa naar voetnoot140) ic tot uwen profijt. Ende ic hoepe, dat ghijse allen sult neemen in lijtsamheit. Ende daer om doen ic v te weten, dat dien raet te spreken sonderlinge en sal niet wesen raet, mer alleen een vermaninge sonder ondersceit, waer in du hebste gedwaelt in veel manirenGa naar voetnoot141). Ten i[e]rsten hebste gedwaelt in veel ma- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nieren in te vergaderen di(e)nen raet. Want int beghin so(e)lstu geroepen hebben dijnen getruwen vrint wijs ende oltGa naar voetnoot142). Mer du hebste /geroepen/ va(e)lsche logenaers, flatterers, beraden viande ende volc datti eer bewijst sonder mynne. Voert soe hebste gedwaelt, want daer is gecomen totti in dynen / raet: torn, ghiricheit ende haesticheit, die contrari sijn den gueden raet ende du en hebste niet gelaten in dijnen raet als du sculdich waerst ende gedaen solste hebben. Voert soe hebste gedwaelt, want du hebste geto[e]nt in dijnen raet dijnen wille ende die groete begerte die du hadts, om orloghe te maken ende ter sto(e)nt wraeke te neemen. Ende daer om hebben sij veel eer gevolget dijnen wille da(e)n dijn profijt. Voert soe hebste gedwaelt, want du hebst te vreden geweest met eenen raet alleen ende in soe groten sa[e]ck ende soe hoegen, waer wel noot veel raets. Voert soe hebste gedwaelt in dien dattu gedaen hebsteGa naar margenoot+ delinghe van / dijnen radeGa naar voetnoot143). Du hebste versmaet den wille van dijnen getruwen vrinden olt ende wijs, mer hebste aen gesien die menichte. Ende du wetste wel, dat die dwaese altoes sijn die meeste menichte bouen den wijsen ende daer om den raet der capittilen is van groten menichte des volx, daer men meer ontsiet den gemeynen o(e)rbaer da(e)n die verdiente des persoensGa naar voetnoot144). Voert soe dwaelt men deckeGa naar voetnoot145). Want in sulken raet soe hebbent die dwase gemeynlijc gewonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nu verkiert hier mellibeus sijnen raet.IndeGa naar voetnoot146) mellibeus antwoerde: Ic lye wel, dat ic hebbe gedwaelt, mer in dienGa naar voetnoot147) du my geseit hebste, dat die geene niet en sijn te berespen, die horen raet verwandelen in veel saken, ich ben willich ende bereetGa naar voetnoot148) dien te verwandelen tot dijnen wille, want het is mynschelijc te sondigen, mer te volherden inden sonden is duuelijcGa naar voetnoot149). Doen seide prudencia: Laet ons sien, wye redelicste gesproken heeft ende den be(e)sten raet gegeuen. Ende, op dat die ondersuekinge te bet gedaen worde, soe laet ons beghinnen anden cyrogien ende a[e]nden medecijn die ierst spracken. Ic segge, dat die cyrogien ende medici spraken ende seiden inden raet dat si sculdich waren te seggen. Want hoer dienst betamt een yegelijx profijt ende niemans scadeGa naar voetnoot150), ende nae hoerre conste te hebben grote nersticheit vander curen dier gheenre, die sy hebben te gouuernerenGa naar voetnoot151),Ga naar margenoot+ ghelijc als sy gheseit hebben / ende oc wijslijc geantwoert. Ende daer omme soe radic, dat sij hoeschelic werden begaeft, op dat sij te blijdelijker andachtich sijn inder cureringe dijnre dochter. Want al eest tsaeke, dat sij dijn vrinden sijn, nochtan en sultu niet ghehengen, dat sij dij voer niet dij[e]nen, duenGa naar voetnoot152) sultse seer myldelijc begauen. Mer van dat te doen, datter die medici toe deden ende dat die sieken dat een contrari mits dat ander contrari ghenase, soe wolde ic alte gherne weten, hoe du dat verstaets ende meenste. Voerwaer, soe seide mellibeus, ic verstaet aldus, want ghelijc als sij my hebben ghedaen dat een contrari, dat ic | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hem oic doe dat ander contrari. Ende om dat sij hem ghewro/ken hebben in my ende hebben my onrecht gedaen, soe sal ic my weder wreken in hem ende sal hem oic onghelijc doen. Soe sal cureert wesen dat een contrari mits dat ander. Nu siet, seide vrouwe prudcencia, hoe een ijghelijc lijchtelijc ghelouet nae dat hij wille ende na dat hij begertte. Voerwaer, seide sij, die worde der medici en sullen alsoe niet verstaen worden, want quaet en is niet contrari den quaden, noch wrake der wraken, noch onrecht den onrechte, mer sy wassen altoes deen a[e]n dander. Nu dan, die worde sullen aldus verstaen werden. Want quaet. (e)ende guet sijn contrari, vrede ende orloge, wrake ende lijtsamheit, twist endeGa naar margenoot+ eendrachticheit / ende soe van veel ander meer. Mer quaet sal men genesen met guet, twist met eendrachticheit, orloge met peyse ende alsoe des ghelijx. Hier op accordert sinte pauwels ende seit in veel stedenGa naar voetnoot153): En gheeft niet quaet voer quaet noch vloec voer vloec, mer doet den genen goet, die v quaet doen ende benedijt den genen, die v vermaledijt. Ende in vele ander steden vermaent hij vrede ende eendrachticheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Noch hoe een sinen raet ondersoeken sal.Ghemeynlijc te spreken vanden raetGa naar voetnoot154) die dy aduocaten gauen ende die wijse ende die olde, die allen eendrachtich waren ende seiden: Dat vor alle dinck soldstu oic nersticheit doen om te bewaren dijn persoen ende hoede hebben tot dynen huyse. Ende seiden aldus / dat in dese saken solde men gherechtichlijck gaen ende met groter voersienicheit. Vanden iersten poente datter roert die bewaringe dijns persoens. Du sulste weten, dat die gene die orloge heeft, sal altoes voer al oetmoedelijc ende deuoetelijc begeren bewaringe ende die hulpe gods. Want in deser werelt en mach hem niemant ghelijc bewaeren sonder die bewaringe gods. Ende daer om seit dauid die propheet: Ten sy dat god dy stat bewaere, te vergheefs waken sy dijse bewarenGa naar voetnoot155). Vort sultu die bewaringe dijns persoens setten op dynen getruwen vrint, beproeft ende beke(e)nt. Ende van dienGa naar margenoot+ sultu raet begheren ende hulpeGa naar voetnoot156) om dy seluen / te be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waeren. Want catho seitGa naar voetnoot157): Eest dattu hulpe behoefts van dynen vrinden, want daer en is soe gueden meester van medicinen niet als den getrouwen vri(e)netGa naar voetnoot158). Voert sulstu dij bewaren van allen vreemt volc ende logenaers ende hoer geseelscap versmadenGa naar voetnoot159). Petrus alphei seitGa naar voetnoot160): En verselle dy niet inden wege met eynigen persoen, ten sy dattu se voer we(e)l bekend hebste. Ende eest dat hy hem versellet met dij sonder dijnen wille ende beghert dynen wechGa naar voetnoot161), dan v(i)ense dij voer te gaen off voerder dan du op geset hads. Ende eest dat hy een glaui draget, ho(e)lde dy onder sijn luchter sijde. Ende eest dat hy een swe[e]rt draget, ho(e)lde dij onder sijn rechter sijdeGa naar voetnoot162). Vort / soe bewaer dij wijslijc van allen dat ic dij voer gheseit hebbe, wes raet du scuwen sulst off doenGa naar voetnoot163). Du sulst weten, dat die gene die orloge heeft, sal altoes voer alle dinck oetmoedelijc ende deuotelijck begeren die bewaringe ende die hulpe gods. Ende daer om seit derdor: Du sulste dy seluen wijslijc hebben ende altoes die vrese gods voer ogen settenGa naar voetnoot164). Ende beware dij in deser maniren, dat du ouermits vermetelheit dijnre starcheit niet en lats dijn iegensaken, alsoe lange als duen niet beproft en hebst. Want die wijse altijt duchten ende ontsien sonderlingen sijn vianden. Salomon seitGa naar voetnoot165):Ga naar margenoot+ Salich is die gene, die altoes ontsiet, want die ge/ne die ouermits vermetelheit sijnre hertten groet betruwen heeft sijns selfs, dien sal qualic geschien. Du sulst dan allen ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
spien ende sca(e)rpheit ontsienGa naar voetnoot166). Want na dien dat seneca seit: Diet al ontsiet en sal in geen vallenGa naar voetnoot167). Noch seit hy: Al eest sake, datti dunckt, dattu seker beste ende in sekeren steden, du sulste nochtan altoes nersticheit hebben om dij seluen te bewarenGa naar voetnoot168). Niet alleen van di(e)nen groeten viant mer oic voerden alre cleynstenGa naar voetnoot169). Want seneca seitGa naar voetnoot170): Het betaempt enen rekelijken wijsen man, dat hy ontsiet sijnen cleynen viant. Ouidius seit in een van si(e)nen boeken: Die cleyne wimpelmese verslaet den groten craen, ende die hont die niet alte te groet en is / holt den euerswijnGa naar voetnoot171). Nochta(e)n en sultu niet alte seer bloede noch verueert te wesen, dat te ontsien dat niet te ontsien en is. Want het is gescreuenGa naar voetnoot172), dat sommige mynschen hebben hem seluen te bedrigen, want sy solden te seer ontsien hebben dat hem bedroegen heeft. Voert wachte dij voer alle venijn ende sulste dy wachten voer ghese(e)lscap der bespotters. Want het is gescreuen: Metten bespo(e)tters en hebbe gheen geselscap ende vliet hoer woerde als venijnGa naar voetnoot173). Vanden anderen poente daer dye wise seide: ‘Du sulste | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hoede doen tot dijnen huyse met groeter ernsticheit’Ga naar voetnoot174): Ic wilde alte gerne weten, hoe du dese dingen verstaets. Ic verstaet, seide mellibeus, dat ic behoedinge setten sal mynsGa naar margenoot+ huys van tornen, van cartelen, / van ledderen ende van allen behoefticheitGa naar voetnoot175), ouermits welken ich verwaeren mach ende beschermen, opdat myne vianden ho(e)n ontsien mogen te genaken myn huys. Doen seide prudencia: Die bewaringe van hoegen toernen ende van groten ghetimmerten behoren somtijt toe der houverdien. Voert maect men die toernen ende groten getymmerten met groten moeynisse ende met groten costen. Ende als sy gemact sijn, soe en sijn sy van ghenre werden, ten sy dat sy beset sy/n/ met wisen ende getruwen vrinden ende met veel ander gereescappen die daer toe behoert. Ende daer om wet, dat die meeste bewaringe, die een rijck man hebben mach om sijn huys ende goet te bewaeren, is, dat hy ge / mynt sy van synen ondersaetten ende van sijnen gebueren. Want tullius seit: Die bewaringe die men niet wynnen en mach noch destrueren, is die mynne off liefte der ondersetenGa naar voetnoot176). Vanden derden poente, daer die wise ende olde seggen, datmen in deser saken niet ruekeloes noch haestich toe gaen en solde, mer dat men met groter voersienich/eit/ ende met groter nersticheit bereyde, ich geloue, dat sy wijslijc seiden. Want tullius seit: In allen saken, eer men beghint, sal een hem bereyden met groter voersienicheit, het sy in wrake, in orloge, in strijde ende bewarnisse te makenGa naar voetnoot177). Want tullius seit: Een lange toe bereydinge ma[e]ct een co(e)rtte victorieGa naar voetnoot178), want als een saeck met groter vorsienicheitGa naar margenoot+ ende wijs/heit heirGa naar voetnoot179) voer bereyt is, soe en seit men niet, datter yet ouermits wa(e)nraet gesciet ende voersuymt woertGa naar voetnoot180). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vanden quaden rade die dy sommige vanden sinen hem gauen.Het ghebuert nv, dat men gaen moet totten raet die dy gauen dijn geburen die dy eer bewijsden sonder mynne. Die vianden die beraden waren, die flatterers ende die gene die een dinc rieden int heymelijc ende seydent voert int openbaer. Ende dat ionge volc die dy allen rieden dy seluen rechteuoert te wreken voerwaer als icti voerscreuen hebben soe solstuer veel doet staen in dustanige saken ende tot dijnen rade te roepen aldustanich volcGa naar voetnoot181). Ende hoeren raet is genoich geproeft / inden dingen die vorsz sijn. In dien dat sy geseit sijn int gemeyn soe willen wij ons sunderlingen daer toe dalenGa naar voetnoot182). Nu laet ons sien ten iersten nae dat tullius seitGa naar voetnoot183) vander waerheit van desen raet. Ende voerwar van dien raet en derf men niet ondersoeken, want men wel weet, wie die gene sijn die dese ouerdaet gedaen hebben. Ende oic, hoe vele datter is ende wanneer ende wa(e)t ondaet sy geda[e]n hebben. Laet ons da(e)n examineren dander condicie, die tullius seitGa naar voetnoot184) van der waerheit van desen raet, dats geheiten consentGa naar voetnoot185) ende is te weten: wy sy sijn ende hoedanich sy sijn, die hem consenteren tot dustanigen raetGa naar margenoot+ ende tot dynen wille, / want het sijn alle die ghene die ic dij voer genoempt heebbe, die dy rieden, dattu rechtuoert | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
orloch maken soldestGa naar voetnoot186). Ende laet ons sien, wie du beste ende (d)ijnen du dus sere ha[e]tste voer dijn viande. Ende van dijns selues persoenGa naar voetnoot187): Al eest sake, dattu rijck ende machtich bist, du bist doch alleen ende en hebst gheen kinder da(e)n een eenige dochterGa naar voetnoot188). Du en hebst oic bruders noch susters noch gheen ander na maghe om welke dijn viande dij ontsien haer consenteret met dijnen willeGa naar voetnoot189). Voer waire mochstu seggen neen. Want properlijck te spreken soe en mogen wy ons selue niet wreken. Ende nae recht soe en mach een van sijns selfs macht gheen wrake doen ende daer omme machmen seggen niet en consenteert met dynen wille. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Vander onda(e)t die dij vianden mellibeo deden.Ende dat derde poent te examineren, dat tullius seit: consequens, dats na volginghe. Du sulste weten, dat vander wraken, die du doen wilst, na volget ander wrake, verderffe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nisse ende orloge ende grote scade sonder getal, die welke men nu niet en siet. Ende dat vierde poent dat tullius seit: sprekingeGa naar voetnoot190): du sulste weten, dat dese sake is wt ghesproeten vander hulpe dijnre viandenGa naar voetnoot191). Ende vander wrake sal altoes comen ander wrake, orloge ende verderuinge dijns goets. Vander sake dattet le(e)ste poent is dat tullius seitGa naar voetnoot192), dat sulste weten, dat ondaet, die dy ghedaenGa naar margenoot+ is, heeft ij saken der ghenre diet gedaen / hebben: die een van verre ende dander van na bij. Die sake van verren is hier die sake van allen sakenGa naar voetnoot193). Ende van na by sijn die iij vianden. Ende die sake diese daer toe brochte, was hat. Ende die materilike sake waren die vijff wonden van dijnre dochter. Ende die sake der formen was die materie van dier ondaet te doen, dats te weten, dat sy brachten ledderen ende gingen in die vinsteren. Dat inde der saken was, dat sy dynre dochter verslaen wolden ende mits hem en is sy niet doet ghebleuenGa naar voetnoot194). Die saec van ouerlancGa naar voetnoot195) ist oft ghescien sal. Van desen dingen en mogen wy niet wel weten anders dan van vermodinge: ende wij mogen vermoden, oft sij comen sullen tot enen goeden ende oft tot enen quaeden ende. Om die / reden van enen lerare die seit: Met groeter pijnen sijn gheleydet die saken die qualijc begonnen sijnGa naar voetnoot196). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe ende waromme mellibeus deser ouerdaet ghesciet is.Beuraget, waer om dat god heeft ghewilt ende ghehenget, dat men dij dustanige ondaet gedaen heeft, ic en solde niet wel connen antworden voerwaer ende sekerlijc. Want nae dat die apostel seit: Die wijsheit ende die ord/el/en gods | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sijns diep alsoe, datse niemant bekennen en maech noch ghelijken noch ondervindenGa naar voetnoot197). Mer ouermits sommege verwandelinge ende verwaentheit die ic hebbe, soe gheloue ic, dat god is juyst ende rechtuerdich ende heeft ghehengt, dat dit ghesciet is om rechtuerdicheit ende redelijken /Ga naar margenoot+ sakenGa naar voetnoot198). Want du, die daer best genaempt mellibeus, dat soe veel te seggen is als die gene die honich drinctGa naar voetnoot199), dat is te seggen die soeticheit der tijtlijker dingen ende weelden ende rijcheit des werelts eerbaerheit, daer du alsoe droncken aff gewe[e]st hebts, ende hebste daer mede vergeten god dijnen scepper. Ende en hebste hem gheen eer bewijst noch reuerencie ghedaen alstu sculdich waers te doene. Ende en hebste niet gheholden in dijnre hertten vanden worden ouidij die seit: Onder die soeticheit des goets vander werelt is verbuerghen dat fenijn, dat die siele verslaetGa naar voetnoot200). Ende salomon seit: Eest dattu vindest dat honich, eet daer aff soetelic, want eest dattuut ouertallich etest, soe sultu moeten spuenGa naar voetnoot201). Daer om by auonturen heeft god versmaetheit op dij ende heeft aff ghekeert syn aensicht van dii ende syn ogen der ontferhertticheitGa naar voetnoot202). Ende hy heeft ghehenget, dat du gepinicht hebt geweest ende du hebst gesundicht tegen onsen here god. Want die iij vianden des mynschelijken gheslachtes dat sijn die werelt, dat vleesch ende die duuel. Dese hebste in laten gaen in dynre hertten doer die vinsteren dyns lichams, sonder dij seluen te bescermen tegen haer aenvechtinge ende haer becoringe. In deser maniren, dat sy ghewo(e)nt hebben dyn ziele met vijff wonden, dats te seggen met allen den doet sunden, dy in ghingen in dijn licham doir dijn vijff synnen.Ga naar margenoot+ Om de/se gelikenisse soe heeft god ghewilt ende ghehenget, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat dijn iij vianden sijn in ghegaen in dijn huys als voersz is ende hebben dijn dochter gewont. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe mellibeus der auonturen wil prouen.Ende mellibeus seide: Ic sy wel, dat ghy v selue seer sterct met soeten woerden, om my daer toe te doen neygen, dat ic my niet en wreke van mynen vianden. Ende ghy hebt my bewijst seer wijslijken die verderffenisse ende dat quaet, dat dar aff comen mochte off na volgen. Daer en solde nummermeer wrake ghescienGa naar voetnoot203). Want ouermits wrake soe woerden wt ghedaen die quade vanden goeden. Ende die gene die int hertte quaet doen wachten hem, wanneer sy syn, datmen / die quade casteit. Tot desen antwort vrou prudencia: Sekerlijc, ic geloue, dat wt dier wrake soe coempt vele goets, mer wrake te doen en betamet enen yeghelijken niet anders da(e)n alleen den rijchteren ende den genen dien daraff die macht beuolen is ouerden quaetdadigen. Ende ic seg meer: Ghelijc als een slecht mynsche sondigen solde in wrake te doen, alsoe solde een rijchter sondigen in wrake te laten. Want seneca seit: Hy bescadicht den gueden, die den quaden spaertGa naar voetnoot204). Cassiodorus seitGa naar voetnoot205): Men ontsiet den ouerda[e]t, om dat men weet, dat sy meshagen den rijchters ende den ouersten.Ga naar margenoot+ Ende sinte / pouwelsGa naar voetnoot206) seit in eynre epistolen tot den romeynen, dat die rijchter sonder saeck dat swe[e]rt niet en dra[e]cht, mer hy draget, om te pinigen den quaden ende om te bescermen den goedenGa naar voetnoot207). Ende wiltu dan wraeke hebben van dynen vianden, soe sultu dy versueken a[e]nden rijchter, dier die macht ouer heeft. Die salse pinigen na rechte anterGa naar voetnoot208) inden lichaem na dat sy verdient hebben, off in horen goede inder manieren voersz, als dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sy in sca[e]mpte sullen leuen ende oic aerm wordenGa naar voetnoot209). Vrou, seide mellibeus, dese sake en ghenoeget my niet. Ic sie an, dat my dye auontur gheuoet heeft van mynre kinsheit ende heeft my helpen ouerlijden wel menich sterck dinck.Ga naar voetnoot210) Ic wilse nu pruuen ende sy sal my metter hulpen gods nv helpen wreken myn scade ende scande die my ghedaen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe dat prudencia mellibeum onderwijst der auonturen niet te wachten.Nu seide prudencia: Mellibee, here, wildi ghebruken mynen raet, ghy en sult der auontueren niet prouen noch ghy en sult niet verhoepen op haer. Want, nae dat seneca seit, die dingen woerden qualic ghedaen off sere dwa[e]sslijc, die gedaen werden in hoepe van auonturenGa naar voetnoot211). Want na dat hy oic selue seitGa naar voetnoot212): Auontuere is een ghelass ende hoe sy claere ende lichtender is, hoe sy oic eer briect. Ende daer om en betruwe dij niet inder auonturen, want sy isGa naar margenoot+ onghe/stadich, ende daer du alre sekerste meenst te wesen mits hoerre hulpe, dat so(e)lde sy dy ierst falgieren. Ende als du gheseit hebst, datti die auontuer gheuoet heeft van dijnre kinscheit, ich segge, dattu dij in hoerre wijsheit alsoe veel te myn betruwen moeges. Want seneca seit, dat dien die auontur te seer voedet, maectese dwa[e]sGa naar voetnoot213). Nadien dattu daen eyscheste wrake, dier gesciet na ordinancie des rechts ende voer den richter, die dy niet en beha[e]chtGa naar voetnoot214). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ende die wrake, dye ghesciet in hope der auontueren, is verderflijck ende niet seker. Soe en hebstu ghenen troest anders da(e)n weder te keren totten ouersten coninck, die altoes wreect dat onrecht ende me(e)sdat. Ende onse / here sal dy selue wreken, als hy tuget inder euangelien: Gheeft my, seit hy, die wrake ende ic salt lonenGa naar voetnoot215). Mellibeus antworde: Ten sy, seit hy, dat ic my wreke vanden onrechte, dat my gedaen is, soe beuele ic allen den ghenen diet my ghedaen hebben ende allen anderen, my enen nuwenGa naar voetnoot216) te doen, want het is ghescreuen: Eest dattu lijtst sonder wreken die olde ondaet, soe vermaenstu der nuwerGa naar voetnoot217) Ende aldus met my te lijden soldemen my alsoe vele onrech/t/s doen in allen sijden, dat icx niet en solde moegen lijden noch dragen. Ende aldus solde ic met allen van bouen neder gescentGa naar voetnoot218) werden, want het is ghescreuen: In veel / lijtsamheit sullen dij alsoe vele dingen opcomen, dattuse niet lijden en sulst moegenGa naar voetnoot219). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van dat die wrake den rijchter tobehort.Ende prudencia seide: Ic lye, dat die grote lijtsamheit niet goet en is, mer daer om en behoert het niet, dat elc mynsche die men onrecht doet sal nemen wrake. Want sy behoert alleen den rijchter toe; die en is niet sculdich te ghehengen, dattet quaet ende onrecht sy ongepinicht ende ongewroekenGa naar voetnoot220). Ende daer om: die ij auctoriteiten die du gheset ende gegeuen hebts hier voere, sijn te verstaen alleen vanden rijchters. Ende wanneer hy ghehenget, dat alte seer dat onrecht ende quaet ghesciet sonder corrigeren, soe en vermaent hij niet / alle/e/n dat onrecht te gescien, mer hy beuelet oic te doen. Aldus seit die wijse manGa naar voetnoot221): Die rich- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ter, die niet en corrigert den sondare, die ghebeeten te sondigen. Ende die rijchteren ende ouersten mochten weel soe vele quaets gehengen ende lijden in hoer laent, datse die quadadighe verdriuen solden ende hore landen ende steden int ende verliesen ende hoer heerlicheidenGa naar voetnoot222). Mer laet ons nu setten dattu orloeff hebst dij te wreken: ic segge, dattu geen macht en hebst als nu in dese sake. Want eest dattu dijn macht ghelijc maken wilst den macht dijnre vianden, du sulste vinden in vele dingen, na dat ic dy voerGa naar margenoot+ gheseit hebbe, haer condici beter / daen die dine. Ende daer om segge ic als nu, dattet beest is dij te liden ende hebben verduldicheit. Voert weet, datmen gemenlijc seit: Te versetten tegen enen sterkenre is raserie, te versetten tegen ghelijck is vreselijck, te versetten tegen enen myndere is scandeGa naar voetnoot223). Ende eest dat een sterker dy wil bescadigen off deren, soe pense meer, dattuen te vreden setten moges daen dy te wrekenGa naar voetnoot224). Ende hier omme salmen alle tegens versettinge scuwen al soe seer als men mach. Want salomon seitGa naar voetnoot225): Het is grote eer die hem van allen wedersettinghe can holdenGa naar voetnoot226). Ende seneca seit: Hy sedt hem seluen in groeter vresen, die hem op synen stercken vertoerntGa naar voetnoot227). Catho seit: Eest dat een / staercker dij deert, lijde dij, want die gene die dij op een tijt deert, mach dij weder op een ander tijt helpenGa naar voetnoot228). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van vele poenten dij een trecken vander wrake.Dus laet ons setten, dat du macht hebste ende orloff dy seluen te wreken, soe seg ich nochtan, dat veel dingen sijn, die dy daer aff treken ende neder neygen solden te lijden ende te hebben verduldicheit in te lijden dat onrecht dat dij gedaen is ende in anderen tribulacien deser werelt. Ten iersten wiltu aensien die gebreken die in dij sijn, om welke | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
god verhenget heeft, dat dese tribulacie die sijn toe comen na dat ic voersz hebbe. Want een poete seitGa naar voetnoot229), dat wyGa naar margenoot+ dragen sullen verduldicheit in die tri/bulacien die ons op comen als wy weten off vermoeden, dat wy alsoe veel verdient hebben. Ende sinte gregorius seitGa naar voetnoot230), dat een yegelijck wel aen merken mach die menichfoudicheit sijnre gebreken ende soendenGa naar voetnoot231), die pijnen ende tribulacien, die hy lijdet, sy sullen hem vele te mynre schynen. Ende hoe hem sijn sonden swaerlijker drucken, hoe hem die pine lichter schint. Voert solde dy alte seer neder neygen totter verduldicheit onse here ih'us xp'us. Sinte peter seitGa naar voetnoot232) in sijnre epistolen: Jh'us xp's heeft voer ons gheleden om een yeghelijc exempel te geuen hem te volgen. Want wt synen monde ende ghinc nye boesheit. / Wanneer men hem vermalendide, hij en vermaledide niet. Wanneer men hem sloech, hij en doechde nietGa naar voetnoot233). Voert soe solde dij al te seer neder neygen tot verduldicheit deser werelt tribulacie/n/, die seer coert dueren ende haest gheleden sijn. Ende die glori ende blijscap, diemen crieget met verduldicheit, is ewich: dat seit die apostel in enre epistolen tot dien van chorinthienGa naar voetnoot234). Voert soe holde va(e)st, dat die gene (die) niet wel beraden en sijn (ende) gheen verduldicheit in hebbenGa naar voetnoot235). Ende op een ander stede seit hijGa naar voetnoot236) noch, dat die ghene dij lijtsam is, regeert hem seluen met groter wijsheit. Hij seit oc meer: Die tornighe mynschen maken onvrede en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ die lijtsammige matigenseGa naar voetnoot237). / Aldus seit hy: Het is beter te wesen ser lijtsam dan seer starck ende hij is meer te prisen, die heerscappie in sijnre hertten heeft dan die grote steden met crachte wintGa naar voetnoot238). Ende daerom seit sinte iacob, dat lijtsamheit is een werck der volmaec/t/heitGa naar voetnoot239). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Mits deser onderwisingen van prudencia en is mellibeus niet te vreden.Ya, seide mellibeus, ic lye wel, dat lijtsamheit is een werck van alre volmaectheit, die ghij hier allegeert ende onderwijstGa naar voetnoot240). Ic en wet niet dat ghetal vanden volmacten goedenGa naar voetnoot241) ende daer om en mach myn hertte niet wesen in vreden, eer ic my ghewroken hebbe. Want al eest tsake, datter in is grote vrese ende verderffenisse, ic sien oic an, datter / grote vrese ende verderffenisse in was te doen die ondaet die mij gedan is. Ende nochtans myn tegen saken en hebben niet aen ghesien die vrese noch die verderffenisse, mer hebben sterckelijken veruult horen quaden wille. Ende dar om dunct my, dat men my dar omme niet berespen en solde, off ic my in een luttel vresen sette om my seluen te wreken. Ende ic doen een groeteGa naar voetnoot242). Ende men seit, dat niet en wort verwonnen dan met wrekenGa naar voetnoot243), dats te seggen, dat men ouerdaet niet en corrigeert dan met ouerdaetGa naar voetnoot244). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe dat hem mellibeus beroempt van sinre rijcheit ende macht dij hij heft.Ga naar margenoot+ Ich segge, seit vrouwe prudencia, dat / ghij gheseet hebt uwen wille, mer voerwaer, in desen saken der werelt en salmen gheen ouerdaet doen noch bruken om eenGa naar voetnoot245) hemseluen te wreken. Want cassiodorus seitGa naar voetnoot246): Alle quaetGa naar voetnoot247) doet die ghene, die hem seluer wreket met ouerda[e]t als die gene die dij ouerdaet doet ende daer om suldi v seluen wreken na die ordinancie des rechts ende nit mits brueke noch ouerdaet. Want gelijck als ghij wetet, dat v tegen saken hebben tegen v gesondicht mits ouerdaet, alsoe sondicht ghy oec, eest dat ghy wilt wreken met ouerdaet ouer hoen anders daen recht eischetGa naar voetnoot248). Ende dan soe moet men beleiden alsulke / machticheit inder beschermingen, dat die gene die hem verueert off bescermpt, niet en wort berespt van bruec off van ouerdaet, want anders soe wort teghen recht ende redenGa naar voetnoot249). Ende daer om seit senecaGa naar voetnoot250): Men sal tot genen tijden quaet wreken met quaetheitGa naar voetnoot251). Wanneer die verweringe off bescerminge ghesciet sonder vertrack ende sonder opset niet om hem seluen te wrekenGa naar voetnoot252). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Noch segstu wel, dat tu niet en doest die verweringe rechteuort, om dij seluen te beschermen mer om dij te wreken. Du hebste genen wil dijnen raet te doen met maeticheit ende daer om dunct my noch, dat lietsamheit goet is. WantGa naar margenoot+ salomon seitGa naar voetnoot253), dat / die gene die /on/lijtsam isGa naar voetnoot254a), hij sal hebben scade ende scande. Waerlijke, seide mellibeus, ich lye wel, wanner eyn mynsche /on/lijtsamlijkeGa naar voetnoot254b) tornich is van dien dat hem niet aen en gaet, ende als hem daen scade ende scande toe coempt, dat en is gheen wonder. Want die regel van den rechte seitGa naar voetnoot255), dat die gene is mede besondicht, die hem onderwint van dien dat hem niet aen en gaet. Ende salomon seitGa naar voetnoot256): Die ghene die hem mede versellet off onderwint van eens anders ghescille, is ghelijc den genen die den hont grijpt met den oren den hij nit en kintGa naar voetnoot257). Want ghelijck als die gene die somtijt hem meer onderwint dan hem beuolen is, / alsoe eest reden, dat scade ende scande ghesciet den genen die mits onlijtsamheit ende mits toern hem onderwint van dat geschiel eens anders die hem niet en bestat. Mer ghij weet wel, dat dese daet my seer aen gaet ende daer om been ic tornich ende onlijtsam. Ten is gheen wonder ende ic en sie niet, beholden uwes peys, da(e)n dat ic die groete scade ende scande, my gesciet, mach wreken. Want ic been wel rijcker ende machtiger dan myn tegen saken sijn. Ende ghij wet, dat mits ghelt ende haue woerden ghedaen die groete feyten deser wereltGa naar voetnoot258). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Nu berespt prudencia mellibeum vander beromingen /Trouwen, doen prudencia ghehoert hadde horen man blasen ende roemen sijnre rijcheit ende macht ende laken synre tegen saken hoer armoede, doen seide prudencia: Waerlyc, alre lief/s/te heer, ic kenne, dat ghy rijc ende machtijch sijt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ende dat die rijcheiden sijen goet den genen die se wel ghecriegen ende diese wel ghebruyken. Want gelijker wijs als dat licham niet leuen en mach sonder die ziele, alsoe en mach dat licham niet leuen sonder die tijtlijken goeden. Ende ouermits heerlijcheiden ende rijcheiden machmen vercrigen die groete gheslachten ende die grote menichten van vrinden. Ende daer om seit een meesterGa naar voetnoot259): Eest dat een / huysmans dochter rijc is, sy mach kiesen van dusent mannen een wy sy wilt tot enen man: van allen dien en sal hoer niet een weygeren. Ende een ander seideGa naar voetnoot260): Eest dattu salich biest, dats te seggen rijckGa naar voetnoot261), ende dan die auontuer verwandelt, soe dattu aerm beeste, du sulst alleyn bliuen. Noch seit een leraerGa naar voetnoot262), dat ouermits rijcheden sijn edel die onedel sijn van gheslechte. Ende ghelijc als met groeter rijcheden coempt vele goets, alsoe ouermits armoede coempt vele quaets te doen. Ende daer om seit cassiodorusGa naar voetnoot263): Die armoede is moeder der sonden. Ende petrus alphei seitGa naar voetnoot264): dat een vanden meesten jegenheden derGa naar margenoot+ werelt is, wanneer een / natuerlijck mynsche is vrij ende daen ghedwongen woert met armoeden, dat hij beghert almoesse van synen viant. Die reden waer om seit een leerar in synen boeken: Een drucheit ende een ongheuael is in die consciencieGa naar voetnoot265). Want eest dat hij bijdt, hy wil daen steruen, ende eest dat hij niet en bidt, hij sterft van honger; nochtans dwinget hem die armode dar toe, dat hij bidtGa naar voetnoot266). Daer om | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
seit salomonGa naar voetnoot267), dattet beter war te steruen dan toe hebben alsulke armoede. Ende nae dat hij andersins seit: Het is beter die doot dan dat better leuenGa naar voetnoot268). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe een hem hebben sal in rijcheiden te vercrijgen ende die te holden.Ga naar voetnoot269).Voerwaer mits dese reden ende veel / ander die ic hebbe geseit ende ich v noch seggen mach, soe belie ic wel, dat rijcheden goet sijn den genen diese wel vercrigen. Ende daerom willic tij bewijsen, hoe du dij hebben sults in dien te crigen ende in dien te samen te holden. Ten eersten sultuse vercrigen niet te vuerichlijc noch niet te haestelijc, mer allensken als tijt heyschet ende bij maten. Want die minsche die alte vuerich is om te vercrigen rijcheiden, gheeft hem lichtelijc ouer tot allen sunden ende tot alre quaetheit. Ende daer om seit salomonGa naar voetnoot270): Die alte seer haest om hem seluen rijck te maken, die en sal niet wesen onnosel: ende seitGa naar margenoot+ aldusGa naar voetnoot271): Rijcheit, haestelijc ge/comen, vergaet haestelijc, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mer dy daer is gecomen alte met, wast altoes ende vermenichfoudicht. Voert so sulstuse vercrigen mits dijnre sorgen ende arbeit tot dijnen profijte sonder eens anders scade. Want die rechten seggenGa naar voetnoot272) ende naturlijc wijst, dat hem niemant rijc en mact in eens anders scade. Ende cassiodorus seyt, dat te willen, dat sijn rijcheit wast van dat cleyn dat dy arme bedelar heeft, te bouen gaet alle wreetheit. Tullius seitGa naar voetnoot273), dat droefheit, ontsich noch doot noch ander dinck en is soe seer tegen nature als dat een sijn baet wasset in eens anders scadeGa naar voetnoot274). Ende om dat du moegest vercrigen rijcheit, al/re ghetruwelijcste, soe en sultu niet wesen ledich off trage te doen dijn profijt. Mer du sult scuwen allen ledicheit, want salomon seitGa naar voetnoot275): die ledicheit is een saeckGa naar voetnoot276) van vele quaets te doen. Ende noch anderssins seit hyGa naar voetnoot277), dat die gene die bouwet ende arbeit sijn lant, hij sal broot eten. Mer die gerne ledich is, hij sal vallen in armoeden ende steruen van honger. Die gene die ledich is ende trach, en sal genen bequamen tijt vinden om syn profijt ende arbeit te doen. Want als een verse maker seit: Ic onsculdige dij inden winter om dattet cout is, en inden somer omdattet heetGa naar margenoot+ isGa naar voetnoot278). Ende darom seit cathoGa naar voetnoot279): Waecke / dicwil ende en ghewenne dij niet te slapen, want alte grote ghemac ende ruyst voedet die sunden. Ende hier om seit sinte iheronimusGa naar voetnoot280): Doet altoes wat goets wercks, op dat tu altoes onledich gheuonden werts, want die viant en bedricht niet lechtilijck den genen den hy onledich vint in goeden werken. In te vercrijgen rijcheit altijt soe scuwe ledicheit. Vort vander rijcheit, die du vercregen hebste met dijnre besorchtheit ende mits dynen arbeyt, die sultu ghebruken in deser maniren: als dattu niet gheheiten en wordes te scaers | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noch alte dwaes milde. Want ghelijc als ghirijcheit te laken is, soe is te berespen die dwase miltheit. Ende daerom seit ChathoGa naar voetnoot281): Ghebruyck / die rijcheiden die du vercregen hebst in dier maniren, datmen dij niet en heet ghierich noch alte dwaes mildeGa naar voetnoot282). Want het is alte grote scande van enen man, dat hij heeft dat hertte alte arm ende die buerse rijck. Ende aldus seit hyGa naar voetnoot283): Ghebruyc die goeden die du vercregen hebst sonder misbruyken, want die gene, die dwaeslijc wech werpen dat sy hebben vercregen ende als sijs daen niet meer en hebben, overgeuenGa naar voetnoot284) lijchtelijc enen anderen tsien te nemen. Ich segge, dat tu scuwen sulst ghiricheit in te vercrijgen rijcheit: ende dien te ghebruyken in sulker manieren, datmen niet en seit, dat dijn rijcheiden sijn dijn doot cleet dar men die in begrauet. WantGa naar margenoot+ die wijse man / seitGa naar voetnoot285): Waer omme die minsche, die daer is broesch ende alsoe opgroyet, begrauet off bewint hem in sijn goede mits der groter ghiricheit?Ga naar voetnoot286) Waerom voecht hy hem seluen alsoe seer tot synen guede, datmensGa naar voetnoot287) daer niet aff treken en mach? Want hi sal steruen ende niet met hem dragen. Daer om seit sinte augustinGa naar voetnoot288), dat die ghiringeGa naar voetnoot289) mynsche is ghelijc den wolff. Want hoe hy meer verslient, hoe hij meer verslienden wil. Ende gelijker wijs als du die hebst om nersticheit te hebben in sulker maniren, dat men dij niet hiet ghierich noch onsalich, des ghelijcs sulstu dij ouch hebben, datmen dij niet en hoetGa naar voetnoot290) voer enen milden gheck ende dwas. Darom seit tulliusGa naar voetnoot291): Die goeden dijns huys sullen alsoe seer niet ghesloten wesen, ontfermherticheit ende / godertirenheit en mogense op doen. Ende en sullen oic alte seer niet op ghedaen wesen, dat sy een yeghelijc te voren worden ghegeuen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe een in rycheiden te vercrigen iij dingen aensien sal.Als inte vercrigen rijcheden ende in dien te ghebruken sulstu altoes in dynre hertten hebben iij dingen, dats te weten: god ende consciencie ende goet gheruchtGa naar voetnoot292): Du sulste daen hebben god in dynre hertten. Om rijcheidenGa naar voetnoot293) ende sult niet doen dat god dijnen scepper meeshaget. Want na dat salomon seitGa naar voetnoot294): beter is dat cleyn goet ende dat ontsijch gods dan enen groten scat te wynnen ende god synen scepper te verliesen. Ende die propheet seytGa naar voetnoot295),Ga naar margenoot+ dattet be/ter is te wesen goet van nanGa naar voetnoot296) met cleynen goet daen quaet te wesen ende te hebben grote rijcheiden. Voert soe seg ic, dattu vercrijgen ende gebruken sults die rijcheiden, beholdelijc altoes te bewaren dijn consciencie. Want die apostelGa naar voetnoot297) seit, dattet dinck dat ons meest verblijden sal, dat sal wesen, dat ons onse consciencie goet getuyge draget. Ende een wijse seit: goet is die substancie, wanneer die sonde niet en is inder consciencieGa naar voetnoot298). Voert om te vercrijgen die rijcheden ende die te ghebruyken sultstu hebben grote sorge ende nersticheit, hoe dijn groet gherucht ende fame sy altoes bewaert. Want het is ghescreuen: die winninge / sal gheheiten wesen verlies, die dij guede faem niet en bewart. Ende salomonGa naar voetnoot299) seit: beter is dat gude gerucht (daen) dan die groete rijcheidenGa naar voetnoot300). Daer om seit hyGa naar voetnoot301) op een ander stede: hebt altoes nersticheit om te bewaren dinen gueden naem ende dijn guede faem, want dij sal dy bat bliuen dan enich grote coestelijc scat. Ende voerwaer ten sal niet heiten eyn edel man, die bouen allen dinck waert ghesedt, die tot god ende sijn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
consciencie niet en heeft nersticheit om te bewaren sijn goede gherucht ende guede fameGa naar voetnoot302). Ende dar om seit cassiodorus: Het is een teken eens edel hertten, dattet begert eneGa naar margenoot+ goede fam / ende enen gueden naemGa naar voetnoot303). Dar om seit sinte augustijnGa naar voetnoot304): twe dingen sijn noet, dat is te weten: een goede consciencie om dij seluen ende ene goede faem om dynen naesten. Ende die gene dij hem seluen seer betrouwet in syne goede faem ende niet en doet da(e)n hem seluen te bewaren, die is boes ende wreet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van dat geen rijcheiden genoich en sijn om orloch te maken ende te holden.Nv heb ik v bewijst, hoe ghij v hebben sult in te vercrijgen rijcheiden ende in dien te ghebruyken. Ende om dat ghij v daer in betruwet ende mitsdien betruwen, dat ghij daer in hebt, soe suldi verwecken orloge ende maken strijt. Ic raede v, dat ghij niet en maect orloge inden betruwen van dyenGa naar voetnoot305). Want gheen rijcheiden / en sijn genoch om orloge te maken ende te holdenGa naar voetnoot306). Daer om seit een philosophusGa naar voetnoot307): een mynsche die orloch heeft sal nummermeer goets genoch hebben, want hoe een mynsche rijcker is, hoe hij meere cost doen moet. Ende salomon seitGa naar voetnoot308): Soe wie meest rijcheiden heeft, hij heeft meest diese helpen verteren. Voert, alre lijf/s/te here, al eest dat ghij met uwer rijcheit ende mogentheit hebt veel goets volcs, nochtan en eest gheen behoeff orloge te begynnen, daer gij anderssins vrede hebben moecht tot uwer eren ende profijt. Want die victorie en leget aen die menichfoldicheit des volx noch in die crachte der mannen niet, mer inden handen ende wille gods. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Daer om iudas machabeus, / die dar was een rijdder gods, als hij vechten solde tegen sijn teghensaken, die veel meer menichten van volc hadden dan hij, soe troeste hij sijn cleyn gheselscap ende seyde: alsoe lijchtelijc mach god die victorie geuen met luttel als met veel volx, want die victori der striden en compt niet mits dat grote ghetal van den volc, mer het compt al vanden hiemelGa naar voetnoot309). Ende daer om, myn alre lijf/s/te heer, om dat niemant en weet, off hij werdich is dat hem god victorie gheuet, niet meer dan off hij weet, off hij werdich is der mynnen gods off nietGa naar voetnoot310). Ende salomon seit: Daer om sal een yegelijc hebben grote vrese om orloge te begynnen, ende hy wet, dat inden strijde sijn veel periculunGa naar voetnoot311). Ende het gheualt / dicwil, dat alsoe haest die grote verslegen worden als die cleyne. Want alsoe ghescreuen stat inden derdenGa naar voetnoot312) boeck der coningen: die daden der strijden sijn seer auontuerlijck ende sijn niet seker, alsoe lijchtelijc slaet rechteuort dat sweert den enen ende terstoent den anderen. Ende om datter perikel in is, soe sullen allen die wijse mannen scuwen orloge soe vele als sij mogen int goede. Want salomon seitGa naar voetnoot313): die perikel mynt sal in perikel vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe vrou prudencia mellibeo radet tot peys ende vrede.Als vrouwe prudencia hadde ghesproken, soe antworde mellibeus: Ic sie wel, seide hij, om v scone worden ende omGa naar margenoot+ die reden die ghij hy voer / set, dat is, dat v dat orloghe niet wel en behaghet. Mer ic en heb noch niet gehoert uwen rat, hoe ic my hebben sal in deser sake. Voerwar, seide vrouwe prudencia, ic rade v, dat ghij des eens woert met uwen tegen saken ende vrede hebt met hem. Want seneca | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
seitGa naar voetnoot314) in synen epistolenGa naar voetnoot315), dat ouermits eyndrachticheit die cleyne rijcheden groet woerden, ende mits twedracht die grote rijcheiden gaen nederwert ende smelten altoesGa naar voetnoot316). Ende ghij weet, dat een vanden alre meesten ende ouersten goeden van deser werelt es pays. Daer omme seide ih'us xp'us tot synen apostelen: Salich sijn sy die mynnen ende begheren vrede, want / si sullen kinder gods heitenGa naar voetnoot317). Doen antworde mellibeus: Ic sie well, dat ghij gheen eer en hebt; ghij wet wel, dat myn tegen saken hebben begonnen dat remoer ouermits hoere ouerdat. Ende ghij siet, dat sie oic gheen pays en sueken off en begeren beradinge. Wilt gy daen, dat ic ga to henluden ende bid genade? Voerwaer, dat en weer myn eer niet, want gelijck men seit dat alte groete diensta/ch/ticheit niet en is goetGa naar voetnoot318). Doen antworde prudencia in gelijkenis van tornich te wesen ende seide: Beholden uwes peys, ic wil v profijt ende eer ghelijken myns selfs ende hebt altoes ghemynt. Ende ghij noch niemant anders en hebt nye ghesien ye contrarie. EndeGa naar margenoot+ had / ic gheseit, dat v behaghet solde hebben den peys ende die beradinghe, ic en had alsoe vele niet meesdaen. Want een wijse seit: dat onderscheiden beghint altos van enen anderen ende die beradinge van dij seluenGa naar voetnoot319). Die propheet seit: Scuwet dat quaet ende doet altoes guet; soect vrede ende beiagen als du moghesGa naar voetnoot320). Nochtan en heb ic niet gheseit, dat ghij den peys eerst soect. Want ic kenne | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
v wel van alsoe haerder hertten, dat ghij soe vele om mynen wille niet doen en solt. Nochtans seit salomonGa naar voetnoot321), dat hem quaet int ende gheschien sal, die dat hert te seer verhardet is tot quaetheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe mellibeo docht, dat prudencia tornich scheen.Laet nu sien, want / mellibeus hoerde, dat prudencia scheen tornich te wesen ende hier om seide hij: Ic bidde, vrouwe, dattet v niet meeshaghe, want ghij wet, dat ic tornich ben ende ten is ghewonder. Want die ghene die tornich sijn, en weten niet wael, wat sy doen off seggen. Daer om seit die propheet, dat die vertornde niet en sijn wel claer sijndeGa naar voetnoot322). Mer hij seide: Prudencia, wat v belijft been ic bereet te doen. Ende eest dat ghij my berespt van mynre dwalinge, te meer solde ic v priesen ende mynnen. Want salomon seit: die gene, dij herdelijck berespet den genen die dwalen, sullen meer gracien verdienen tseghen hem dan die ghene,Ga naar margenoot+ die bedrighet met sconen / wordenGa naar voetnoot323). Ic en hebbe gheen saeck, seyde prudencia, te wesen tornich dan om v groete profijt. Want salomon seit: het is beter den dwasen te berespen ende hem gelikenis doen danGa naar voetnoot324) tornich te wesenGa naar voetnoot325), dan hem te louen als hij hem ontgaet ende hem van sijnre groter dwasheit lachtert. Ende seit: nae die tornicheit des mynschen soe castiet den dwasen syn hert. Doen seide mellibeus: ic en solde niet connen antworden tot alsoe vele sconre redenen, die du my te voren sets. Nu segt prudencia, corttelijck uwen raet ende ic ben bereet te doen al dat ghij wilt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier onder wijst prudencia mellibeum tsegen saken om met hem alleen te spreken van peyseGa naar voetnoot326)SIet, nu antwort / prudencia al horen wille ende seit aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ic rade bouen allen dinck, dat ghij vrede maket met god ende v met hem beraedet. Want, nadat ic v tot anderen tijden hebbe gheseit, hij heeft v verhenghet dese tribulacie op te comen om v sunden. Ende eest dat ghij mynen raet doet, soe beloue ic v, dat v tegen saken sullen comen tot uwer genaeden ende bereet wesen te doen dat ghy wilt. Want salomon seitGa naar voetnoot327): Wanneer die wegen des mynschen goede behagen, soe bekeert hij sijne vianden ende dwingtse te begeren ende te soeken vredeGa naar voetnoot328). Ende voert soe biddic v, dat ic spreken mach heimelijc met v tegen saken, sonderGa naar margenoot+ te openbaren dattet compt wt / v consent. Ende als ic hebbe beuoelt horen wille, dat ic v daen te baet ende te sekerer raden machGa naar voetnoot329). Doe seide mellibeus: nu vrouwe, doet al uwen wille, want ic sette allen myn saken in uwer bescickengen. Doen vrouwe prudencia aensach den goeden wille hars mans, soe nam sy vorsinicheit aen hoer seluenGa naar voetnoot330) ende bedachte, hoe sy die saken brenghen mochte tot enen goeden ende saligen ende. Ende als sy sach, dat het tijt was, ontboot sy die tegen saken in een heimelike stede ende sette hem wijslijc te voren die grote dochden die dar sijn inden vrede. Ende die grote periculen die daer sijn inden orloghe. Ende sy leerde hem seer soetelijc, hoe sij berouwe solden hebben van dier groter ouer/da[e]t die sy ghedaen haddenGa naar voetnoot331). Doen sy horden die suete worden van vrouwe prudencia, waren sij daer in begrepenGa naar voetnoot332) ende hadden sóé grote blijscap, datse niemant en solde mogen vyt spreken. Ende seiden aldus: Vrouwe, ghy hebt ons geordeneert inder benedictien vander drofheiden, ghelijc als dauid die propheet seitGa naar voetnoot333). Want die troestinge die wij niet werdich en waren ende die wij versocht solden hebben met groter deuocien, hebt ghij ons ghepresentert nu. Nu sien wij wel, dat die sentencie salomons war is, die seitGa naar voetnoot334): die suete worden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vermenicht die vrinden ende maken die vianden sachtmoedich. Voerwaer, seiden sij, wij setten alle onse saken inGa naar margenoot+ uwen goeden / wille ende sijn met allen bereet te obediren ten seggen ende ten gheboede des heren mellibeus. Ende daer omme, alre lijfte vrouwe ende goedertieren, wij bidden v als wij alre oetmoedelijcste mogen, dat v beliue te volbrengen vander daet uwer soeter worden. Nochtans, alre lijfte vrou, wij belie-enGa naar voetnoot335) ende bekennen, dat wij hebben meesdan den herr mellibeus bouen maeten ende meer dan wij wel beteren mogen. Daerom ouergeuen wij ons ende onsen vrinden, om te doen sijnen wille ende sijn gheboet. Mer ter auonturen mach hij ons opleggen alsoe swaren laest ende arbeit, dat wy des niet dragen solden mogen noch veruullenGa naar voetnoot336). Hier omme gheliue v te heb/ben in deser saken al sulke voersienicheit, dat wij noch onse vrinden niet te mal en werden neder gheleit. Voerwaer, seide prudencia, het is een hart dinck ende ve/r/uarlijck dinck, dat ghij v onderwerpt met allen der macht uwen vianden. Want salomon seitGa naar voetnoot337): Hoert my, allen mynschen, en gonne dinen soen, dinen wiue, dinen broder noch gheen dinen vrinden macht ouer dij in allen dijnen leuen. Eest daen dat hij heeft verboden, dat een gheen macht ende geue ouer hem sinen broder sone noch eghenen van sijnen vrinden, met veel meer sterker redenen verbuyt hij, dat een sijnen viant egheen macht en geue ouerGa naar margenoot+ hem. Want ic / wet ende bekenne, dat hij v goedertieren milde ende hoes isGa naar voetnoot338). Ende hij en is niet ghierich van goede ende hij en begheert in deser werelt anders niet dan eer allene. Voert soe wet ic, dat hij in deser saken niet doen en sal dan by mynen raede, ende ic gheloue, ic sal al soe veel doen, wilt god, dat dese saec sal comen tot enen goeden ende ende ghij v dies belouen sult van my. Doen seiden sij: wij setten alle onse goeden ende allen dat wij hebben in uwer ordinancie ende bescickinge. Ende wy sijn allen bereet totten dage te comen den ghij ons setten wilt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ende te doen beloeftenisse, soe sterck als v belieuen sal, ende dat wij sullen veruoellen den wille van melli/beo onsen heren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe prudencia die vianden brengt tot onderdanicheit.Als vrouwe prudencia ghehoert hadde die antworde van mellibei vianden, soe beuael sy hem al heimelijc weder te keren tot hoerre stat. Ende sy aen dander sijde keerde weder tot mellibeum, horen heer, ende vertelde hem hoe siese geuonden hadde, berou hebbende ende kennesse van horen sonden ende bereet te gedoegen alle pine om te crigen sijn goedertierenheit. Doen antworde mellibeus: hij is werdich des perdoens, die niet en onsculdicht sijn sonden. Mer bekeent ende hebt berouwe ende beghert verlatenisse. Ende seneca seit: Daer is die verghijffenisse, daer dieGa naar margenoot+ bely/ï/nge / is naest der onnoselheitGa naar voetnoot339). Ende daer om accordeer ic my tot peyse. Mer het waer goet, dat wij wisten den wille ende dat consent onser viandenGa naar voetnoot340). Doe maecte vrouwe prudencia een blij ghelaet ende vroulijc ende seide: voerwaer, gy hebt altijtGa naar voetnoot341) wel geantwoert, want ghelijc als ghij metten raet van uwen viandenGa naar voetnoot342) hebt gehadt opseet om v te willen wreken ende orloghe te maken, alsoe sonder hem te vragen en sult ghij niet accorderen tot peyse te maken. Want die wet seit: geen dinck en is soe natuerlijck als datmen een dinck ontbint bijden seluen daert mede geboenden isGa naar voetnoot343). Doe sende prudencia ter stont boeden, ende gheboot te halen horen magen / ende vrinden trouwe ende wijs. Ende vertelde hem die saeck in tegenwordicheit van mellibeo nader ordinencien ende manie- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ren als vorsz is. Doe vrachde sy hem, wat raet sy daer op gauen. Ende die vrinden van mellibeo, doen sy allen dese dingen geëamineert ende ondervonden hadden met groter nersticheit, soe gauen sij raet om vrede te maken ende dat mense ontfinge tot ontfermhertticheit ende tot genadenGa naar voetnoot344). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier tractert mellibeus tegen sijne viande van payse.Merct nu, als prudencia horden dat consent van horen here ende den raet van sijnen vrinden, soe was hij blijde vanGa naar margenoot+ hertten. Men seit, seyde sij, in een prouerbiumGa naar voetnoot345): dat / goet dattu doen moges mitten handen, daer en sulstu niet mede toeuen tot morgen. Daer om radic, dat men sende boeden rechteuort voersienich ende wijs tot desen volke. Om hem te seggen, dat sy willenGa naar voetnoot346) tracteren van peys ende van vrede ende eendrachticheit, ghelijc als si hem ghepresentert hebben, dat sy hem scicken bij ons to comen sonder vertreck. Ende brenge hem dadinxludeGa naar voetnoot347) mede, die ghetrouwe sijn ende bequaem. Ende ghelijc als prudencia riet, wart ghedaen. Doe die. iij. meesdadige ende berouwe hebbende van hoere dwalingen die boden hoerden, waren sy daer aff blijde ende vroulijc. Ende antworden, guedertierlijc geuende loff ende gracie den heere mellibeus ende sijn geselscap, / dat sy willich ende bereet waren bi hem te comen sonder merren ende sijnen gheboot onderdenich te wesen, Ende te hans daer nae setten sy hem ten wege ende quamen tot mellibeus' houe met horen wisen dadinxluden ende sommich van horen olden vrinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Doense mellibeus hoerde in sijn tegenwordich/eit/, seide hij hem: het is die warheit, dat ghij sonder sake ende sonder reden hebt gedaen grote ouerdaet an my, aen vrou prudencia ende aen mynre dochter in dien dat ghij ghekert sijt in mynen huyse met cracht in te doenGa naar voetnoot348) dese ouerdaet als een yghelijc wel wetet, om welc ghij den doot hebt verdient.Ga naar margenoot+ Ende daer om wil ic weten, off ghy / u yet wil setten ghepienicht te wesen ende aen v ghewrouken al sulke ouerdaet in mynen wille ende tot wille vrouwe prudencie. Doen antworde die olste ende die wijste van desen drien: heer, seide hij, wij en sijn niet werdich te comen totten houe van dustanigen man als du bisteGa naar voetnoot349). Want wij hebben soe vele meesdaen, dat wij allen sijn werdich des doots ende niet niet des leuens. Nochtans betrouwen wij ons ende uwer soeticheit ende goedertierenheit, daer ghij aff vermart sijt ouer al die werelt. Ende daerom offeren wij ons tot uwer onderdanicheit in allen uwen geboden. Ende wij bidden v op onse knyen met tranen, dat ghij ontfermlicheit ende godertierenheit doet met ons. Doen / hieftse mellibeus met groter ontfermherticheit op ende ontfinck haer beloeftenis bij horen ede ende bij ghetuge. Ende betekende hem enen dach om weder te comen tot sijnen houe ende hem te openbaren in sijnre tegenwordicheit, omme te horen hoer sentencie. Als dese dingen dus geordeneert waren ende een yghelijc van deen sijde ende van dander ghesceyden waren, doen sprac vrouwe prudencia eerst tot horen man mellibeum ende vrachde hem, wat wrake hij mende te nemen van sijnen wedersaken. Warlike, seide mellibeus, ic meense te onter/u/enGa naar voetnoot350) van allen dat sij hebben ende te senden inGa naar margenoot+ sulc verdrietGa naar voetnoot351), dat sij niet weder en keren in haren huyse. / | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier berespt prudencia mellibeum vander sentencien die hee hem luyden meynde te geuen.Ende prudencia seide: Dese sentencie war alte wreet ende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tegen reden, want du bijst alte rijc ende en behoeft niemans rijcheit off gelt. Ende du moetste met reden berespt werden van ghiricheiden, dwelc is een worttel van alre quatheit nae dat die apostel seitGa naar voetnoot352): Ende het waer beter vanden dinen also vele te neemen ende dat te verliesen daen te nemen vanden horen in deser manieren. Want het is gescreuen: beter is te verliesen met eren daen met scanden te wijnnenGa naar voetnoot353). Ende op een ander stede sta[e]t: die winninge sal geheiten werden verlies, die die goe/den faem niet en bewartGa naar voetnoot354). Ende ic segge noch meer, datmen niet doen en sal enich dinck daer men die goede faem mede verliest. Mer een sal hem altoes pienen te vercrigen vernuwinge sijns goeden gheruchtes. Want het is gheschreuenGa naar voetnoot355): Doude faem is haest geleden als sy niet vernuwet en wort. Vort tot dien dattu seggest, dattuse versenden wilt in verdriet sonder weder keren. Mij dunct, seide prudencia, dat waer al te seer meesbruyct der macht, diese dy gegeuen hebben ouer hem om dij te doen eer ende reuerencie. Ende dat recht seit: Dat die gene is werdich te verlijsen sijn priuilegien, die dar meesbruycket die macht die hem gegeuenGa naar margenoot+ wortGa naar voetnoot356). Ende ic seg/ge meer, om dattuse mogeste senden tot sulken verdiet als met recht, /al/eest dat icx niet en consenter, du en hebst gheen macht dese dingen te volbringen, met ter auontueren sij sullen hem weder keren tot orloge als te voerenGa naar voetnoot357). Ende daer omme, wiltu dat men dy onderdanich sij, soe sultu haestelijc dijn sentencie geuen. Want het is ghescreuen: die soetelijck gebiet, wort bist gheobediertGa naar voetnoot358). Ende daer om bid ic, dat in deser saken v belieue v hert te verwinnen. Ende tullius seit: Niet en is soe seer te louen in enen ma/ch/tigen man, als dat hij goder- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tieren ende lijchtelijken te vreden isGa naar voetnoot359). Ende daer om bid ic v, dattu dij wilt hebben in sulker maniren inder / wrake, dat die goede faem sij bewaert ende dat tu gheprijst worts van goedertierenheit ende van alre soeticheit ende op datti niet en moet berouwen enich dinck dattu doeste. Want seneca seit: qualic verwint hij, die berouwe heeft vander victoriGa naar voetnoot360). Om deze dingen bid ic v, dat ghij toe voegen wilt uwen ordelen ontfermherticheit, opdat god met dij ontfermherticheit doen moet tot sinen lesten ordel. Want ordel sonder ontfermherticheit sal gheschien den genen, die geen ontfermherticheit en doenGa naar voetnoot361). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier ontfaet mellibeus sijn viande tot peyse.Nv mellibeus ghehoert heeft alle worden van vrouwe prudenciaGa naar margenoot+ ende allen die wijse onderwisinge, / soe was hij in groter vretsamheit van hertten ende loefde god, die hem gegeuen hadde soe wisen gesellinne. Ende doen die dach quaem, dat sijn tegen saken hem versamenden in sijnre tegenwordicheit, soe sprac hij tot hem seer soetelijck: Al eest dat ghij v ghehadt hebt seer houerdelijc tegen my ende met groter vermetelheit die v toe comen is, nochtans die groete oetmoedicheit, die ic in v sie, dwingt my dar toe gracie te doen. Ende daer om ontfaen wij uch tot dienres in onser goeder gracien ende vergeuen v, dat ghij tegen ons meesdaen hebt. Op dat god ons in die vre ons doots wil vergheuen alle onse meesdaet, Amen. Explicit liber rc'.Ga naar voetnoot362). |
|