Een ogenblik speelde hem iets door het hoofd, maar nee, dat durfde hij toch niet geloven.
Toen moest hij bellefleurtjes opwrijven tot ze glommen, en die werden in de open hoekjes van de mand gelegd.
Harm liep er een ogenblik bewonderend omheen.
Daar kwam Vader binnen. Hij droeg een grote korenschoof onder de arm en zijn gezicht stond veel vrolijker dan gisteren.
‘Ja, jong,’ zei hij, toen Harm vragend naar hem keek, ‘wie zou er nou niet vrolijk wezen, als hij voortaan alle dagen hier op de boerderij mag komen werken!’
Harm kon er niets anders uitbrengen dan:
‘Is het heus waar, vader?’
‘Eerlijk, mien jong.’ En de boerin knikte lachend van ja.
Overgelukkig keek de jongen van den een naar de ander. Vader maakte een knipoogje naar de vrouw.
‘Mag de knecht mee naar huis? Of heeft u hem nog nodig?’
‘Ja, hij moet nog wat voor me doen,’ antwoordde ze. ‘Hij moet deze mand nog voor me wegbrengen naar de ouders van Harm Dirksen.’
Harm gaf haast een schreeuw en pakte meteen de mand beet. En vader schoof ontroerd zijn pet naar achteren.
‘Je hebt het eerlijk verdiend,’ riep de boerin hun nog na. ‘Ik ben nog nooit zo vroeg klaar geweest op Kerstavond.’
Thuis mocht Harm zelf zijn schoof op de schuur zetten en stonden Vader en Moeder voor het eerst sinds lange tijd weer met onbekommerde gezichten onder aan de ladder. 't Leek ook, of Vader zijn pet nog wat langer afhield, dan andere jaren.
En toen hij met Vader uit de kerk thuiskwam en het in hun kleine kamer geurde naar varkensgebraad en appels, zei Harm, terwijl hij een grote mannestem opzette:
‘En als er weer eens wat nodig is, zegt u het maar, dan verhuur ik me weer.’