‘O ja!’ schudde het boompje, zodat de sneeuw rondstoof.
‘Nou, maar wij zijn toch maar blij, dat je er geen bent, want dan hadden wij nu geen eten van je gekregen.’
Met vlugge pasjes tripten de eekhoorntjes weer naar huis. Nu stond het figuurtje van hun tenen duidelijk in de sneeuw.
‘Konden wij maar iets voor het sparretje doen,’ zeiden ze tegen elkaar, toen ze weer thuis zaten in hun nest.
Ze staken de kopjes bij elkaar en fluisterden een hele tijd samen, terwijl hun pluimoortjes almaar op en neer wipten.
‘Ja, dat doen we,’ zeiden ze op het laatst. Die avond sprongen ze met lange benen terug naar het boompje en toen de boer langs de landweg kwam op zijn avondwandeling, zwiepten de rakkers zo met de takken, dat de sneeuw hem om de oren stoof.
‘Waar komt dat vandaan?’ dacht de man verbaasd en 't was net, of hij nu pas voor 't eerst goed zag, dat daar een sparreboompje stond.
Hij liep er omheen en dacht toen een ogenblik na, terwijl zijn hand even langs de sierlijke takken streek.
‘Je zou een mooi Kerstboompje voor m'n dochtertje zijn,’ zei hij na een poosje.
Hoopvol glansden alle naalden in de zon.
Zou nu eindelijk die ene grote wens vervuld worden en zou hij ook de wereld ingaan?
Nog diezelfde avond stond het boompje in de grote boerenkeuken te stralen, vol kleine, brandende kaarsjes.
Wat was het heerlijk bij de mensen! En het leek wel, of ze de zomerzon in hun huis hadden, zo warm was het er.
En zongen daar de mensen? Het klonk anders dan de vogels, maar mooi was het ook:
‘O, denneboom! O denneboom!’
‘Hoe groen zijn uwe takken!’
Dat was een liedje voor hem! Zijn takken wiegden zachtjes mee. De boer zat in zijn Zondagse pak aan de blankgeschuurde eiken-