‘Bekijk het maar op je gemak, hoor.’
‘Brandt het hier alle avonden? En is het iets van Kerstmis?’ vroeg Nelleke eindelijk.
De dame knikte.
‘'t Is een Adventshuisje en het brandt in de dagen voor Kerstmis, die heten de Adventsdagen. Zie je die lichte open raampjes? Die waren drie weken geleden nog allemaal dicht. Maar elke dag is er een luikje opengegaan, de deur was vandaag aan de beurt.’
‘O,’ fluisterde Nelleke. ‘Die is ook voor het Kerstkindje zelf. Kijk maar.’
En ze wees Henk op het mooie plaatje.
‘Ja,’ zei Henk. ‘In de kribbe ligt het. En daar is de os en de ezel! Vader, kijk toch ook eens. 't Is haast net een kerk.’
Ze bleven een ogenblik heel aandachtig naar het huisje kijken, toen begon het kleine meisje in de kamer:
‘Moeder zegt, dat we zelf ook Adventshuisjes zijn en dat het Kerstkindje ook bij ons binnenkomt, als we maar licht genoeg geven.’
‘Ja,’ knikte Nelleke verlegen, maar meer kon ze niet zeggen.
Ze was zelfs nog stil, toen ze allang weer op haar karretje zat.
Eindelijk vroeg ze:
‘Henk, kun jij niet zo'n huisje maken?’
‘Nee hoor, daar zie ik geen kans toe, en wat dat niet kost aan vloeipapier en plaatjes...’
‘Kom, jongens, jullie hebt immers je Kerstboompje? Hier Henk, haal jij eens voor vijf centen kaarsjes, daar in het winkeltje op die hoek,’ zei Vader.
Toen Henk terugkwam en vijf mooie gedraaide kaarsjes in haar schoot legde, was Nel wel even erg blij, maar een ogenblikje later begon ze toch weer:
‘Vader, is zo'n Advensterhuisje heus zo duur?’
‘Adventshuisje,’ zei Henk.
En Vader verbeterde het ook nog eens.
‘Nou ja, maar ik zeg Advensterhuisje,’ meende Nelleke beslist. ‘Er zijn toch zeker allemaal venstertjes in?’
En toen vroeg ze met haar liefste stemmetje: