Moeder... een Koningin... Dat kàn toch, dat er ook een Koningin naar het Kerstkindje ging? Ik vind tenminste, dat Moeder een Koningin is.’
De vrouw glimlachte.
‘Dan ben jij een engeltje,’ zei ze en haar gevoelloze voeten gingen een ogenblik minder zwaar. Ze nam Vaders arm en hoopvol keken ze alle vier naar de stralende ster.
Ze naderden de kust, de lichten werden groter.
Kerstavond!
In hun verbeelding meenden ze klokgebeier te horen.
Het landschap voor hen leek overgoten van licht.
Zo gingen eenmaal velen, geleid door een heldere ster, de weg, die hen eindelijk voerde naar de kribbe in Bethlehem.
Een groot vertrouwen kwam over hen.
Ze voelden geen honger meer en geen koude, die hun ledematen verlamde, toen Grootvader plechtig sprak:
‘Vreest niet, want ziet, ik verkondig U grote blijdschap.’
‘Amen,’ zei Vader zacht.
Jozientje legde haar ijskoude wang tegen Grootvaders wang. Hij nam even haar handen in zijn grote hand en ademde er zachtjes over heen.
Dat deed goed en toen ze haar stramme, opgezette vingertjes weer wat buigen kon, zei ze met stijve, gebarsten lippen:
‘Dat deden Jozef en Maria zeker ook wel bij hun kindje, hè Grootva?’
Vader had intussen de lantaarn aangestoken en op de slee gezet.
Steeds nader kwamen de lichten, steeds zwaarder hing de vrouw aan zijn arm. Zijn eigen knieën knikten zo nu en dan.
Alleen Grootvader leek onvermoeid. Met het kind op de arm schreed hij voort, zijn ogen op de ster gericht, terwijl hij sprak van de herders op de velden, die optrokken naar Bethlehem.
Jozientje legde uitgeput haar hoofdje op zijn schouder en sliep in, verkleumd van kou.
De oude man sloeg beide armen om haar heen en drukte haar vast tegen zich aan, om haar met zijn lichaamswarmte te beschermen.