Nu heel zachtjes aansteken: rts... hè, dat vond hij altijd nog een beetje griezelig en dat voor een jongen, die reeds naar school ging!
Maar het brandde, en zo mooi: een lang recht vlammetje!
Dat moest hij aan iemand kunnen laten zien!
En voor hij het zelf goed wist, stond hij weer op de gang met de appel tussen zijn handen en daar was hij ook al op de trap.
Voetje voor voetje ging het haast vanzelf naar de voordeur en die kraakte niet eens, toen hij hem opendeed.
Hu, wat koud, hij rilde even, maar toen liep hij de stoep af.
Ha, sneeuw, fijn! Eén zachte, witte deken!
Waar zou hij nu naar toe? Eerst de tuin maar uit, en de laan in.
Goed kon hij nou zien! Hij wist het hekje precies. Wat stil was het op de weg!
Hij liep heel voorzichtig voort, want als z'n kaarsje eens uit zou waaien!
Och, wat was het daar mooi achter die ruit! Daar brandde een heel grote Kerstboom in een hoek van het raam.
Tegen het hek aangeduwd, bleef Keesje een poosje kijken, toen ging hij weer voort, daar hadden ze in elk geval geen kaarsje meer nodig!
Wacht, hij zou doorlopen tot aan het eind van de laan, tot het huis, waar altijd die groene lantaarn op het hek stond. Jammer, dat die nooit brandde.
In de dichte sneeuwlaag liep Keesje voort. Om hem heen was alles even wit, de weg, het gras er langs, het was alles één witte deken.
Hola, bijna was hij tegen het hek op gebonsd. Gelukkig, dat zijn kaarsje zo mooi licht gaf, anders...
Ja, anders... Keesje bleef er even bij stilstaan... Anders had hij zich vast pijn gedaan... Maar dan zouden er natuurlijk mensen zijn, die zich wèl pijn deden, omdat ze geen kaarsje bij zich hadden!
Hij keek eens om zich heen. Ja, het was pikkedonker, alleen de sneeuwgrond was licht.
Het kaarsje zag je nog wel heel goed. De ster van Bethlehem was