De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLXXXV
| |
[pagina 343]
| |
Gideon moet naar Europa, dat lijdt geen twijfel, maar waartoe en hoe? Om zijne opvoeding te voltooijen, ten einde Nederlander of wereldburger te worden? In het eerste geval vrees ik, dat eene ontwikkeling te Lausanne, die dan later toch door eene studie te Leyden dient te worden aangevuld. hem iets halfslachtigs zal geven, - waarvoor geboorte en omgang, vrees ik, reeds de kiemen hebben gelegd. Historieschrijver in een algemeener taal dan de onze, het is een schoone gedachte, maar valt op zijn leeftijd reeds zoo beshssend een roeping te onderscheiden, dat zijne vorming er door moet worden bepaald? Op dit oogenblik moogt Gij in Indie U nog niet genoeg invloed hebben verworven, om daarvan ten zijnen bate partij te trekken, maar het moet toch in Uw streven liggen, dien over eenige jaren Uw deel te zien - dan verbeelde ik mij, dan zult Gij regt hebben hem de vruchten van Uwen arbeid te doen plukken. Maar dit alles is misschien te veel van mijn standpunt gezien, Ge wenscht Uwen eenigen zoon gelegenheid te geven, zich vrij te bewegen, de wereld is er groot genoeg voor, mits men maar zijn tooneel wete te kiezen - passe donc, si vous le voulez, pour Lausanne. Is het nu echter wel de oud-vrijer, die bepaald de overkomst van Mevrouw afraadt? Hoe hard het U vallen moge, Gij beiden zijt bereid voor Uw kind het zware offer te brengen, maar wordt het wel gevergd, vooral, zal het hem baten? Ik heb te goeden dunk van de opvoeding door U gegeven, te goeden dunk van Gideon zelf om er eenig bezwaar in te zien, dat hij de reis alleen doe. En dit toegegeven, geloof ik, dat de ontwikkeling te Lausanne alleen beter voor hem zijn zal dan dagelijks uit de school komende zijn leed te klagen. Iedere penning heeft hare keerzijde, en mijn beste jonge vriend zal eene wijle moeten boeten voor al de geneugten zijner jeugd boven die aan duizenden gegund, hij zal zich stooten, hij zal | |
[pagina 344]
| |
het zich moeten doen, en het zal hem ten zegen zijn, - maar dat doe hij alleen. - Een jongen van die jaren mag niet langer aan moeders voorschoot loopen - hij leere zich voegen zonder te worden beklaagd. Brrr! Lang genoeg, niet te lang, hoop ik, voor bedenkingen welke ik niet verzwijgen mogt, - neem ze in liefde op. Geh fleiszig um mit deinen Kindern! habe
Sie Tag und Nacht um dich, und liebe sie
Und lasz dich lieben einzig-schöne Jahre;
Denn nur der engen Traum der Kindheit sind
Sie dein! nicht länger! Mit der Jugend schon
Durchschleicht sie Vieles bald - was du nicht bist,
Und lockt sie Mancherlei - was du nicht hast,
Erfahren sie von einer alten Welt,
Die ihren Geist erfüllt; die Zukunft schwebt
Nun ihnen vor. So geht die Gegenwart
Verlohren. Mit dem Wandertäschchen dann
Voll Nöthigkeiten zieht der Knabe fort.
Du siehst ihm weinend nach, bis er verschwindet,
Und nimmer wird er wieder dein! Er kehrt
Zurück, er liebt, er wählt der Jungfrau'n eine,
Er lebt! Sie leben, Andre leben auf
Aus ihm, - du hast nun einen Mann an ihm,
Hast einen Menschen - aber mehr kein Kind!
Leopold Schefer moge hard schijnen, hij is waar - hij is gezond. John Stuart Mill's Autobiography - Gij klaagt over Noordendorp, dat hij U het boek niet zendt, de regtschapene doet het over U, die zijne brieven niet beantwoordt, over Ernst & Cie, die noch de Dagbladen in genoegzamen getale ter post be zorgen, noch hem de exemplaren der Litterarische Fantasien geworden doen, - ainsi va le monde. John Stuart Mill's Autobiography, ik zou haar René hebben gezonden, als ik iets van hem hoorde. | |
[pagina 345]
| |
Eindelijk tot het boek zelf, waaraan allerlei auteurs de gelegenheid hebben ontleend, iets te zeggen over een der oorspronkelijkste, eigenaardigste mannen onzer eeuw. A. Laugel in de Revue des Deux Mondes, mijn goede vriend Schaepman in de Wachter, ze hebben zijne weinig vroolijke stemming, zijn doorgaand leed daaraan toegeschreven, dat hij ten gevolge zijner opvoeding, ‘zijner organisatie’, zou Schneevoogt hebben gezegd, voor religieuse indrukken ontoegankelijk bleek. Het is mogelijk, dat zij juist zien, maar dat er des ondanks in dien logischen denker toch een dweeper school, zijne afgoderij van Mrs. Taylor bewijst het. Ge zijt ingenomen met dat Mausoleum te Avignon, - ik wenschte dat het boek doorslaander bewijs gaf van de intellectueele meerderheid dier vrouw. De arme John was door zijn vader de ongeschiktste mensch ter wereld geworden voor alle verkeer met menschen. Hoe ligt moest het eene verstandige, deugdzame, bevallige vrouw, - Ge ziet, ik ding niet op hare voortreffelijkheden af, - dan vallen, dien schuchteren somberen jonkman te betooveren. Laugel gaat verre genoeg hare zege toe te schrijven aan de abnegatie waarmede zij hem, waarmede zij zich zelve als Mrs. Taylor bedwong, Schaepman waagt er zich als priester niet aan die snaar te tokkelen. Hoe vrij hij zich, als Hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis aan het Seminarie te Rijsenburg, ondanks zijne wijding tot priester geloove en gedrage, doet hij wijs er zich van te onthouden. Ik kan mij voorstellen, dat de stof U aanlacht, dat Gij haar, ondanks de dorheid der biographie, zult behandelen. Voor mij, lach er om zoo Gij wilt, scherts naar lust over dissolving views, voor mij ik zou er geen moed toe hebben, tenzij een gunstig lot me een tweetal photographiën van het echtpaar geworden deed, een derde van het dochtertje van Mr. Taylor zou mede welkom zijn. Zooals het boek daar voor mij ligt, blijft de beeldtenis te veel van een omtrek, te veel van maar flaauwe lijnen houden, | |
[pagina 346]
| |
dan dat ik er mij aan zou durven wagen die doodverf kleur te geven. Ik bepaal er mij toe die Entsagung, die verloochening van het voorbijgaande te huldigen! Het tweede deel van W. De Clercq's Dagboek zal U geworden zijn. Het heeft boven het eerste voor, dat het door de opgave der onderwerpen over welke hij improviseerde, eenig denkbeeld geeft van den omvang zijner, zij het ook oppervlakkige, kennis. Gij herinnert U Geels satire over het weinige dat een dichter in den regel van zijn onderwerp, ik zeg niet behoeft, maar verlangt te weten. Bakhuizen zou beweerd hebben dat het met den essayisten onzer dagen niet beter gesteld is. Maar de tijd van De Clercq is in het boek niet aanschouwelijk geworden - Claude Crommelin herleeft er zoo min in als Mej. Toussaint er uit verschijnt. Het beste figuur slaat, hoe wonderlijk het luide, Prof. S. Muller in zijn gevoelen over De Clercq's overgang tot de Gereformeerde Kerk. Trots Ds. Kuyper, en trots al de tempêtes dans un verre d'eau van de modernen, Los en Vast etc., wat zijn we verre van dien tijd, toen zulke gebeurtenissen niet maar à l'ordre du jour waren, toen zij alle gemoederen bezig hielden. De echtgenooten Bosboom-Toussaint zijn hier gelogeerd bij de Tienhovens, morgen-avond hopen wij hen bij ons te zien met Mr. en Mevr. Hasebroek. De eerste komt den Heer Oyens introduceeren, - liberaal lid eener vrome famille, - die in Griekenland heeft gereisd. Om zijnentwille zullen ook Mr. en Mevr. Lemcke opdagen, - unser Professor in der AEsthetik kent den Beijerschen Prins met wien, niet in wiens gevolg Oyens heeft gereisd, uit Munchen zeer goed. Louis Meijer's mooije schilderij Naoogen, eene vrouw met een kind ter hand, die op een uithoek onzer kust, in de verre verte een schip op de open zee tracht na te blikken, is uit de verzameling Van Reede van Outshoorn | |
[pagina 347]
| |
eergister door eenige Duitsche vrienden voor 11 mille gekocht. lk verheug er mij over dat het schoone stuk niet in den vreemde gaat. Het is louter het effect van het volle zonlicht op de zee, maar dat zoo weergaloos natuurlijk en toch zoo artistisch, - dat men er de pen bij uit de hand legt. Vele groeten van Sophie aan Mevrouw, U en Gideon, waarbij ik de mijne voege, ook voor René, le taciturne. De caeur Votre dévoué.
P.S. Hebt Gij de Lettres à une InconnueGa naar voetnoot1 genoten? |
|