De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLXXV
| |
[pagina 309]
| |
from Dan to Bersheba. Noordendorp heeft voor de Amsterdamsche Courant [aan] Uw verzoek voldaan; wat het Handelsblad betreft, hij heeft bij die redactie niet als bij J. de Bull vriendschappelijken invloed, en sedert Ge mijn diatriben tegen Van Duijl en Boissevain hebt geplaatst, je suis suspect et très suspect. Buitendien, Noordendorp merkt het op, et vous aurez reconnu votre sang bien plutôt, de Heeren nemen uit Uw Dagblad over, zonder vermelding der bron. Vornehmes Ignorieren. Als zich dit tot het ‘allerlei’ bepaalde, je dirais passe, - het bewijst alleen, dat Nederland niet hooger staat dan Java, maar als het dingen geldt, die Gij eer wist dan Uwe confrères - dan vinde ik het gemeen. O Sacher Masoch! ijdel moogt Ge wezen, maar door die ijdelheid scherpziende geworden, hebt Gij de Koningin der Aarde in al hare heerlijkheid aan het licht gebragt. De laatste mail bragt geen brief van U, maar eenige nummers van Uw blad, waaronder de aardigste over Van Vloten's Eerste Huwelijk van Bilderdijk.Ga naar voetnoot1 Behoef ik U te zeggen dat dergelijke beschouwingen meer mijne sympathie hebben dan de approprieering van de brieven van Thorbecke.Ga naar voetnoot2 Mais M. Josse est orfèvre, zal ik dan nooit de eischen van een dagblad leeren begrijpen? Gij hadt toen in het bezit moeten zijn van een brief van Mr. Sebald, die sints eenigen tijd hier terug is, maar mij nog niets van zich deed hooren. Gij begrijpt hoe ongeduldig ik naar de aankomst der mail uitzie. Het zou mij spijten als het beestje was tegengevallen, voor alles om U, en ook om den jongen man zelf. We zijn nu allebei even ver, noch de conservatieve noch de liberale partij heeft de meerderheid, gene kan zoomin | |
[pagina 310]
| |
regeeren als deze. We zijn er voor ons Stedelijk Bestuur niet beter aan toe, - wat is zoo beschamend welsprekend als de opkomst van maar een achtste der kiesgeregtigden bij de jongste herstemming voor den Raad? Zal er bij eene vrije keuze meer belangstelling zijn? Ik vrees, - wij hebben het met allerlei persoontjes beproefd, door de meer algemeene veelzijdigheid der volksontwikkeling zijn wij misschien in talent er niet door gedaald, maar karakter schijnt voor goed afscheid van dit geslacht te hebben genomen. Het verheugt mij, dat wij ten minste onze neerlaag voor Atchin dieper, droeviger hebben gevoeld, dan het uit het feestelijk inhalen der geslagenen ten Uwent het geval blijkt te zijn geweest. De geheele enquête is iets jammerlijks. Dat Frankrijk er toe besloot, sedert het in het verlies van de Elzas en Lotharingen moest berusten(?) laat zich begrijpen, maar het had ten minste den tact het proces van Bazaine uit te stellen, tot de vreemdeling het land had geruimd. Wij heetten een tweeden aanval te beramen en wisten onze schande niet te verhelen tot wij haar hebben uitgewischt. Wij hebben Zondag acht dagen met Professor Lemcke en zijne vrouw een heerlijk uitstapje in het Gooi gemaakt. Baarn, Soestdijk, Eemnes. Het St. Janslot gaf het loover nieuw leven, de boekweit bloeide, Groeneveld was verrukkelijk waar het geboomte zich in het water weerspiegelde. Het was inderdaad eene vergoeding voor een week sloven in zaken, die mij thans niet veroorloven, langer dan een heiligen dag van huis te gaan. Sophie is met de luidjes gister acht dagen naar Boekenrode geweest om hen de curiositeit te doen zien. De plaats heeft meer indruk gemaakt dan de plegtigheid: die Leute sangen falsch, en Beets hield eene lange rede over zijne betrekking tot Haarlem en Heemstede - Heilo bleef, geloof ik, op den achtergrond. Maar wat hadden onze Duitschers daaraan, die zoomin zijn Najaarsmijmering als zijne Herinnering | |
[pagina 311]
| |
kennen, wat, durf ik zeggen, de schare, die zijne beste gedichten zeker het minst waardeert? Eeuwige pruttelaar! Wees Gij het niet, kom zonder zuurzien Gideon te hulp in het ontcijferen van mijn brief, en geloof mij na de hartelijkste groeten aan U allen Uwen E.J.P.
P.S. Noordendorp riep mijn raad in of hij U zoude toezenden: Journalism in the United States from 1690-1872, by Frederick Hudson, een boek van f 15 à f 20. Ik antwoordde hem, dat ik het zeker zenden zou als Ge 1500 abonnés hadt, en dus royaal mogt zijn, maar dat ik het nu eerst aan Uw oordeel zou onderwerpen. Interessant schijnt het boek wel en getuigt van studie. |