De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 302]
| |
LXXIII
| |
[pagina 303]
| |
ken mij aan. Ik vrees dus, dat ik een slecht correspondent zal blijken voor het Bataafsch Genootschap, om orders op die photographiën te verzamelen; - bestaat het geheel des werks uit zulke ‘lekkernijen (Die wij U niet benijen’) of zijn er onder de honderden ook landschappen, waarin geene scarecrows voorkomen? Gij hebt het in voce Claus Groth wat bont gemaakt, met mijn brief mir nichts dir nichts te doen drukken. Ik zag al een bezoek van Prof. Van Geuns over de karnemelk, al eene uitdaging van Cosman met Van Duyl en Boissevain tot secondes te gemoet, maar - geen van beide zijn gekomen. Transeat cum ceteris. Welk een zomer-Gids! Het moge in het buitenland ook schraaltjes worden, maar zoo dun als bij ons! Doch wat hebt Gij er aan, dat ik knorre? Wij beleven buitendien zoo heerlijk een Juli, dat men naauwelijks een zuur gezigt zetten kan. Warmte zonder hitte, - schier alle dagen hier en ginds een onweersbui, die de zoelte een omzien voor frischheid wijken doet, rozen als Holland er schaars te plukken geeft. Goede Hemel! als ik uit mijn rol val, als mij een prijsbui aanwaait, hoe worde ik ervoor gestraft. Tevreden met den wuivenden iep voor onze deur met het aardig stadsgezigtje op de sluis - met een allerelegantste polonaise aan de overzijde, komt van den anderen kant, de stijfheid zelve, de steek M., Professor, die noch doceeren noch drinken kan. Dat hebben Uwe oude gedenkteekenen ten minste voor, bij deze doemen zulke jammerlijkheden niet op. Integendeel, de beide Javaantjes op plaat 43, ook geen mooije jongens - die bij dat afbrokkelende gevaarte - wat mag het eigenlijk voorstellen? zonder te zien uitzien, - zij doen ten minste mijmeren, - en ik tart alle Lutheranen ter wereld, dat ook M. daartoe verlokke. De laatste mail bragt, ik zeg niet maar twee, ik zegtwee | |
[pagina 304]
| |
nrs. Algemeen Dagblad die, in welke de Dochter HethsGa naar voetnoot1 zoo aardig aanbevolen wordt. Het beminnelijk beeldje komt geestig uit op dien donkeren achtergrond van rondkoppige regtzinnigheid. Maar er zijn onder de onyx, enkele, ik beken zeldzame, steenen, die vergunnen een groote vrouwenbuste schitterend, blank, op een veelkleurig rijk fond te doen uitkomen. Mad. de Sévigné et le siècte de Louis XIV - als Gij Uw publiek zoo iets niet waard acht, heb dan deernis met het onze. Ik ben zeer nieuwsgierig naar de volgende nommers Uwer courant, naar de eerste proeven van den arbeid van B. Als het waar is, wat het gerucht zegt, dat hij de schrijver is der artikelen over de Weener Tentoonstelling in de Utrechtsche Courant, dan zal ik over mijne aanbeveling geen berouw hebben. Ik weet dit echter alleen van hooren zeggen, van hem zelven vernam ik, sedert hij mij zijne aankomst in Weenen berigtte, letterlijk geen woord. Slechts vernam ik van hem het een en ander door een bezoek van Mr. P. Deze deelde mij mede, dat hij van U de tweede f300 had ontvangen. Hij was met mij eens, dat de Weener Tentoonstelling voor B. maar de aanleiding moest zijn tot eene duurzame relatie met het Algem. Dagblad v.N.I. - conservatiefjes met elkaar, was ik ondeugend genoeg er bij te voegen. Zooveel intusschen is zeker, dat als B. er slag van heeft, zijne relatiën op cijns te stellen, hij voor U een zeer willig correspondent worden kan. Allengs zult Gij dezulken toch meer en meer noodig hebben, want alleen een Courant te schrijven - oef! Is er een opzigt in 't welk Gij er bij wint, uit het Westen naar het Oosten te zijn gegaan, het is dat [der] politiek, lieve hemel! welk een schouwspel biedt Europa aan voor wie 1830 heeft beleefd, er in de verwachtingen waartoe de Julij-omwenteling regt scheen te geven, deelde! Spanje jammerlijk, - Italië | |
[pagina 305]
| |
niet in staat van al wat een gunstig lot het bedeelde, partij te trekken - het Duitsche Keizerrijk, liever, de Duitsche Keizer den man, die het hem maakte, moede, - Engeland bij den dag levende, - Frankrijk reactionnair en clericaal, - de beschaving aan de voeten van NasreddinGa naar voetnoot1 vergetende dat het voorgeslacht vroeg ‘peut-on être Persan?’ - bah! Hoe gelukkig ben ik, die mijn hand slechts heb uit te strekken om dat alles te vergeten. Je ne lis plus, je relis - wie had ooit gedacht, dat ik zoo oud zou worden, om het van ganscher harte te beamen? C'est qu'il ne faut jurer de rien. Sophie hoopt eerstdaags de brieven van Mevr. Huet te beantwoorden. De hartelijkste groeten van ons beiden aan U drietjes. De Uwe. P.S. Leeft René nog? |