De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
LXXII
| |
[pagina 299]
| |
zeggen, toch niet uitlokken, om naar Java te komen, ten einde er mij te doen conterfeiten, zij het ook door het licht. Zij overtuigen mij alweêr, dat de photographist, als de photographie een aangenamen indruk zal maken, kunstenaar zijn moet en dat blijken de Heeren die U beide acclimatiseerden of Javaniseerden (wat kiest Gij?) niet. Gideon! ga niet voor die mannen zitten! (poseeren, zeggen zij in hun afschuwelijk jargon!) Regtschapen Noordendorp gelooft, dat Ge geen tijd zult vinden om de eerste tien nummers Uwer courant te doen overdrukken, en misschien ook maar het beste doet dit in den steek te laten. Na de inlichtingen van den Heer V. over het personeel (?) Uwer medearbeiders zal ik mijne eischen van den inhoud wat lager stemmen, - volgens zijne verzekering verlang ik een feuilleton, dat niet zou worden gelezen! Quelle tempête dans un verre d'eau hebt Gij door Uw artikel over Mina KrusemanGa naar voetnoot1 ter bureele van het Algemeen Handelsblad verwekt. Wie zou het dwaze contra-artikeltje gesteld hebben? Het aardigste is, dat Huet wordt verzocht zijn eigen stukken door Huet te doen redigeeren. En van wat het meeste portée had in mijne opmerkingen, de verwijzing naar Aristophanes, nam zoo min de een als de andere redacteur notitie. Echter dragen beide brillen! We zijn Zondag met Prof. Lemcke en zijne vrouw naar den Haag geweest, - ofschoon de ochtend weinig goeds beloofde, hadden wij een heerlijken dag. De man legde alleen een officieel bezoek af bij Mr. van Vollenhoven, referendaris, belast met het onderwijs, - wij deden het samen bij Vosmaer en bij Van Tienhoven (de laatste op zijn villa Erica aan den Scheveningschen weg). Vosmaer die vóór Lemcke gepolst werd, of hij lust had den hoogleeraarstoel in de Aesthe- | |
[pagina 300]
| |
tica te bekleeden, maar bedankte, was zeer hupsch jegens zijnen plaatsvervanger. Toch, het is zijn schuld niet en even weinig de mijne, toch is het geene sympathische natuur, hij weet veel, hij ziet scherp, - maar zijn gevoel schijnt mij het resultaat van gedachte, er is niets levendigs, niets opwellends in. Van Tienhoven was als altijd weder innemend door voorkomendheid - ik ken weinig zoo rijk bedeelde naturen als de zijne. Onze beide luidjes waren uit over den Haag, er is dan ook geen stad in ons Vaderland, die telken jare toeneemt als dat oude Ooijevaarsnest. Als ik er mij 1830 voor den geest breng, welk eene herschepping. Gij zoudt zeggen, dat komt van wat uit den rug der Javaantjes werd geklopt, - en zeker, het nieuwe kwartier vloeit over van suikerlords en tabaksprinsen en ambtenaars en officieren die Insulinde hun fortuin dank weten. Maar ook Arnhem trekt deze tot zich, maar ook daar wordt gebouwd, doch het Haagsche bosch is meer à portée voor iedere ochtend- en avondwandeling dan Oosterbeek of Rozendaal, en Scheveningen, de zee is eene bekoorlijkheid, die Gelderland benijden mag. Ge hadt onze goede Duitschers am Meere moeten zien, was alles im Walde reizend, aan het strand war das Wasser groszartig, als zij iets betreurd hebben, het zal geweest zijn dat zij er niet zoo mir nichts dir nichts in mogten springen. ‘Zuster Anna! zuster Anna! ziet Gij niets komen?’ heb ik in het begin dezer maand gevraagd, onze tijdschriften doorsnuffelend, - en ik kon, helaas! niet eens antwoorden: ik zie twee ridders enz. La source semble tarie partout, want er wordt vertaald uit het Duitsch in het Engelsch en uit het Engelsch in het Fransch, in revue bij revue, maar van iets oorspronkelijks, iets frisch, is schier geen sprake. Hier plundert Harper voor America alle Britsche tijdschriften, en hoe vervelend zijn de Deux Mondes. | |
[pagina 301]
| |
Wordt de wereld oud, of word ik het alleen? Ik zou toegeven, dat het laatste slechts het geval was, als ik mij U voor kon stellen, uit dagbladen en tijdschriften ten overdruk zooveel knippende, dat Gij verlegen waart, wat uit den overvloed te kiezen, maar kan ik mij Uw gezigt droomen, verbaasdheid over den rijkdom teekent het niet. Meer dan ooit is het knijpen hier aan de orde van den dag. De eerste vermaardheid in dat vak, die hier den ganschen winter in het Amstel Hotel heeft geknepen, Dr. Metzger, is vóór het zomersaizoen weer naar Bonn getogen en knijpt in het hotel Ermenkeil oud en jong. Dezer dagen gaan Mrh. en Mevr. A.C. Kruseman van Haarlem voor een maand derwaarts, hij zal Mevrouws voet knijpen en de beurs van Mijnheer. Hier heeft nu (intusschen een tweede) vermaardheid, Dr. Nonhebel, vrij spel, tweede vermaardheid, zeg ik, maar bid U deswegen den man niet te gering te schatten, hij knijpt B in den linkerschouder en A. in het regterbeen en noch B. noch A. zijn luidjes om dat den eersten den besten toe te staan. Slechts beweert de wereld, dat M. meer kennis heeft van de spieren dan N. - misschien ook is hij nog forscher gebouwd dan deze, want het baantje eischt kerelskracht. Als zij regt aan het werk zijn, dan gudsen ze er van, - welk een weelde moet het zijn, dat te genieten. Quack en Pierson schitteren in de jongste Rotterdammer en Vaderland door hunne afwezigheid, of ontgingen ze mij? Breng ze mij dan in een Uwer volgende nummers eens onder het oog. René laat noch in den Haag, noch hier iets van zich hooren. Studeert hij te diep in Stuart Mill? Vele groeten van ons beidjes aan U drietjes en ook aan den studeerende. Van harte de Uwe. |
|