De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLXX
| |
[pagina 289]
| |
opzigt toch? welke is over het geheel zijne rigting? Orde schijnt er onder zijn bestuur bij de Van Dorpen niet te heerschen, - schoon Noordendorp de uitgevers voor maanden verwittigde, dat de meeste abonnés hier geen exemplaar van het werk der nieuwe Redactie verlangden, duurt de toezending voort. Op de Pijpenmarkt ligt een stapel geweigerde Bodes. Van tijd tot tijd loop ik in Doctrina eens op, maar onder de vele speciale Correspondenten van den Java-Bode heb ik er nog geen aangetroffen, die mij belang inboezemde. Fransen van de Putte is ten minste genoeg negentiende eeuwsch gebleken, om der Maatschapij Java al de voorregten toe te staan, welke Nederland had verworven. Onze Oost kan bij die verschillende gemeenschapsmiddelen slechts winnen, - al stellen wij tweetjes ons bezoek naar Insulinde uit, tot de Russische spoorweg naar Azie meer dan een project zal zijn. In goeden ernst, Gij ziet voorbij, dat de aankomende grijsaard van weleer allengs een oud man is geworden, die thans minder dan in de dagen zijner kracht de altijd verwenschte hitte braveeren kan. Er zou kans zijn, dat wij U eens kwamen opzoeken, als ik weet niet hoe vele onwaarschijnlijkheden werkelijk waar bleken. Indien namelijk het Journalisme moede, - schatrijk, - Gij U, in politiek opzigt bekeerd, ergens in de Vereenigde Staten vestigdet, des winters aan de boorden van den Mississippi, des zomers aan die van den Hudson. Verbeeld U eens welk een figuur wij beide zouden maken, onder al de beaux en de belles van Saratoga, - en bal. Het Vaderland, dat zich tot nog toe maar te goed mogt doen op redacteurs met gelatiniseerde namen, - Maas Geesteranus was immers de eerste? thans regeert de tweede, Borgesius, de derde zal wel Stipriaan Luiscius heeten, - het aderland heeft in zijn Nr. van l.l. Vrijdag en Maandag een talent aan het licht gebragt. Jan Jansen is naar verdienste | |
[pagina 290]
| |
gestraft. Herinnert Gij U nog den middag, waarop onze buurtjes bij ons te gast waren? Hij heeft loon naar werken, er zullen zijn die zeggen, hij heeft zijn loon weg - en zijn millioen. Pauvre France, qui n'a plus de maeurs! Zijn Uwe buren de Duitschers, in voce de klagten van Laster over het Spoorwegbeheer - wij eerzame Hollanders, in onze effectenzwendelarij er veel beter aan toe? ‘Piet leefde door zijn wil,’ zei onlangs van Limburg Brouwer zijne nicht, Mevrouw de Wed. Cramerus, geb. Hooglandt, wier moeder eene Jufvr. Wiselius was; ik vond het woord kenschetsend waar. Had hij weinig gemoed of was het zijne dikwijls teleurgesteld, dikwijls gekrenkt? Er is in zijn laatste beschikkingen eene hartelijkheid,. die ik hem niet zou hebben toegekend. Zijne kennissen krijgen een portret, zijne vrienden mogen een werk uit zijn bibliotheek kiezen, - slechts de indologische heeft hij aan de Koninklijke Boekerij te 's Hage vermaakt. Onder de Redacteurs van de Gids, die ik heb gekend, is hij een der zelfstandigste persoonlijkheden. Strekt eene antithese vaak tot geleidelijken overgang? Allard Pierson schrijft in In Memoriam, in het Vaderland, in de Gids. Libre à lui, zeg ik met U, mits de beeldenaar van zijn werk maar een vorstelijk aangezigt vertoonde! Het beste zijner laatste opstellen, schijnt mij J.G. Hamann.Ga naar voetnoot1 En toch, hoe veel laat het te wenschen over, blijkbaar als alle zijne laatste stukjes au courant de la plume geschreven. Wie weinig van den tijd weet, leert dezen uit het opstel niet kennen. Was Pierson het met Hettner niet eens als deze ons Hamann sittlich verkommen, plebejisch bis zum Cynismus schetst, zijn eenige kans, hem minder gemeen te doen worden, school in eene voorstelling van de maatschappij dier dagen. Over bl. 303, mysticisme en mystieken, zou te praten zijn, al is de rommelzoo zijner groote mannen mij wat bont. | |
[pagina 291]
| |
De Generaal Knoop is toch met een helm geboren, - ik meen niet in moed, maar in geluk. Daar vischt hij uit den zondvloed onzer onbeduidende dingen van den dag dat grauwe beestje van Perelaer op,Ga naar voetnoot1 schrijft het uit, voegt er wat gemeenplaatsen aan toe, en wordt bewonderd alsof hij nog nooit iets zoo flaauws had gedaan. Het valt zeker aan den Generaalsrang toe te schrijven, immers Kolonel Jansen is lang zoo gelukkig niet met zijn Watermijnen. Grocimenie! welk een stijl met zijn ‘koude rilling’ of er ook warme waren, en met zijn: ‘Het is niet tegen te spreken’ en ‘Het kan zijn nut hebben’ en ‘Het is wel mogelijk’, schim van Geel! waar zijt Ge? Onovertrefbaar is de climax bl. 392. ‘In handen van zulke vastberaden mannen zijn de torpedo's zeer kwaadaardige vernielingswerktuigen.’ (Geeft het ook goedaardige? zou een mof vragen.) ‘Zij verlammen de stoomkracht’ (onschilderbaar!) ‘Ondermijnen de stoutheid’ (vliegt die dan de lucht in?) ‘Kweeken behoedzaamheid’ (och, die goelijkerts!) ‘baren zorg’ (prettige occupatie!) ‘doen tijd winnen’. Vondel zegt het ook, maar anders:
Wie tijt wint, is nogh van zijn ooghmerk niet verdwaeld.
en krachtig slot: ‘zijn zoowel verdedigend als aanvallend te gebruiken!’ Het tijdschrift zal er nog niet spoedig op verbeteren. Veth | |
[pagina 292]
| |
schrijft over Atchin, Quack mediteert een wetenschappelijk werk, Buijs gaat examineeren, Fruin, Muller, Sillem maken zich klaar naar buiten te gaan, Zimmerman heeft het druk met andere dingen en Boissevain amuseert in het Handelsblad. Honigh stelt zijn huwelijk nog een of twee jaar uit, j'applaudis à son bon sens. Hij heeft in Wageningen slechts f1200 inkomen en ofschoon zijne lesuren vermeerderd zijn door de oprigting eener Landbouwkundige (!) school, is de stad te arm om zijn tractement te verhoogen. Hij zal buitendien in het eerst weinig tijd hebben, daar hij bij zijne benoeming de verpligting op zich nam, binnen twee jaar in het bezit te zullen zijn eener Acte voor het Hoogduitsch. Al zijne uitspanning zal dus mogen bestaan in de studie der Nibelungen; ‘obgleich’ zooals Prof. Kühne plagt te zeggen, ‘der gramme Hagen nie zu Jemands Bildung beitrug.’ - A la bonne beure, als hij maar goed studeert, verwerft hij zich ten slotte wel den Doctorstitel, zonder welken hij nooit kans op eene Directeursplaats aan eene Hoogere Burgerschool heeft. En dat is toch in zijn vak le bâton de maréchal! Prof. Lemcke is hier aangekomen, al te hoffelijk is de man niet gerecipieerd. Hij heeft zijne intree-rede gehouden, zonder dat de Burgemeester of de Curatoren van de Academie de plegtigheid bijwoonden. Et puis is hij al de petites misères de la vie humaine ten prooi, hij heeft slechts een klein huis kunnen huren, veel te bekrompen voor zijne boeken en zijn kunstkasten. Ook heeft het lang geduurd voor de gezegende Rhijn Spoorweg Maatschappij hem die wilde afleveren ‘hij moest eerst zijn identiteit bewijzen’ enz. enz. Aesthetiek! wat wordt het U ten onzent zuur gemaakt. Een twintigtal leerlingen onder Uw gehoor, die geen Duitsch verstaan, en een kring van collega's die nog van Uwe eerste beginselen geen begrip hebben, aan eene Academie, die geen Hoogere Bouwkunst doceert! | |
[pagina 293]
| |
Uw nichtje Netje P. is heden gehuwd. Ne broyons plus du noir en wenschen wij haar alle heil. Hebt Gij Los en Vast gelezen? Ce n'est qu'une étoile, qui file, qui file, file et disparait.
Charmant trio, portez Vous bien et nous aussi! |