De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLXIX
| |
[pagina 283]
| |
Fi donc, van dien stijl, want Gij vraagt, hoe Uwe rekening verder staat, Gij weet het reeds uit een mijner vorigen. Afdoen en aanvragen tegelijk wat men nog schuldig is, het gat mij gelegenheid, U de beide deugden, door Hooft geprezen, toe te kennen: ‘Namelijk, de naaste eer aan 't betalen, is belijden, wat, ende wien men schuldigh is.’ Weet Gij, waar het staat? Ik wed neen, en voeg er daarom bij. In de Opdragt van Henrick de Groote ‘aan mijnen Heere Diedrick Bas.’ Laat Gideon het eens opzoeken. Ik vernam hier, dat de ConradGa naar voetnoot1 den 21sten Maart ten Uwent is aangekomen, dus twee dagen voor Gij vreesdet. Tien of elf zijn echter kort genoeg om de drukkerij in gang te brengen, maar Ge zijt even goed, als de nood dringt, van drijfkracht bedeeld, als Ge het mij gelooft. Noordendorp heeft met de laatste mails, zooveel in ons was, getracht het verzuim van Beets te herstellen - moge het niet in die mate zijn, dat Gij verzucht: They are as sick, that surfeit on too much,
As they that starve on nothing.
In elk geval Ge zult nu kunnen kiezen, waarmede Gij Uw publiek wilt bezig houden. Op de aanbeveling van J. Heemskerk Bz. gewordt U met deze letteren door Noordendorp de briefwisseling van Friedrich Wilhelm der Vierte met Bunsen of omgekeerd, - ik weet slechts dat eerste Paaschdag het Lid van den Raad van State Who plucked out of that nettle danger
The fair flower safety,
mij het boek bij Paulez aanbeval. En hoe hoog Gij met Az. | |
[pagina 284]
| |
moogt loopen, en fait de goût litteraire la seconde lettre vaut bien la première de toutes. Hij heeft mij ook over een nieuw boek van W. Hepworth Dixon gesproken. History of two Queens, Catharine of Arragon and Anne Boleyn, maar daar het f 19.50 kost, verneem ik liever eerst of Gij aan de afwisseling behoefte gevoelt. Zoo het al in de Tauchnitz verschijnt, zal het echter nog lang duren. Apropos van den regtschapene. Dezer dagen bezocht mij Dr. J. van Vloten. Hij had in de Amsterdamsche Courant gelezen, dat Uw blad zich bijzonder onderscheiden zou door de berichten over Atchin. Het was U, volgens die eerzame oude Jufvrouw, gelukt bij die expeditie een correspondent te engageeren of te vinden. Van Vloten vroeg mij, of ik ook wist welk officier dit zijn mogt? Och neen, ik was niet (in) het geheim. Moge Huet gelukkiger zijn dan een van zijne Engelsche confrères, het was in den tijd van den Krim-Oorlog - de redacteur deelde den eenen dag een allerbelangrijksten brief van zijnen officier mede, dien na den slag bij de Alma moest hij zijn dood berigten! Tragisch, niet waar? Het kan met den Uwen nooit dus afloopen, - hij is slechts gedroomd. ‘Jan!’ zeide zeker iemand, die nooit de Amsterdamsche leest, tot haren redacteur A.J. de Bull, ‘Jan! je moest toch in je blad eens meedeelen dat de nieuwe courant van Huet een leger-correspondent voor Atchin heeft,’ - de vonk vatte den volgenden avond vuur - de uitvinder was, Gij gist het, J. Noordendorp. Atchin! - zal het dan bij elk ministerie van welke kleur ook, zal het dan bij de minste krijgsonderneming op Java blijken, dat wij wel de millioenen van de Kolonie verlangen, maar niets over hebben voor de middelen, door welke alleen wij meesters van den toestand kunnen blijven? Wat vieren | |
[pagina 285]
| |
wij toch feesten ter gedachtenis, wat rigten wij gedenkteekenen op, wat geven wij In Memoriams uit, Jan Salies, die nooit klaar zijn, die ons voortdurend op het verledene te goed doen, en van allen geest van dat verleden zijn vervreemd? De dagen onzer zeetriomfen zijn voorbij, maar in de Oost niet eene marine te hebben, die de kleine kustroovers tuchtigen en uitdelgen kan; ça ne fait pas pitié, mais c'est revoltant, vous dis-je. Schrijf mij toch voor het vervolg eens vooral of de Tauchnitz Edities naar costy worden gezonden, zoodra zij verschijnen. Ware dit niet het geval, ik zou U de beide deeltjes van Old Kensington van Miss Thackeray hebben gezonden. Welk eene individualiteit van opvatting, welk eene ameniteit van teekening! Lach mij uit, zoo Gij wilt, maar ik zou in staat zijn om der wille van Miss Thackeray Miss Evans ontrouw te worden. Is de eerste jonger, frisscher? Werd zij door den omgang met haren vader dus ontwikkeld, dat zij al de levendigheid der Franschen aan de degelijkheid der Engelschen paart? Dolly verdient de voorkeur en toch, wie vergeeft het Robert niet, dat hij zich door Rhoda vervoeren laat, als onze mannelijke ijdelheid veroorlooft dat men schepsels als Robert voor heeren der schepping uitgeeft. Helaas, zoo zijn er! Arme Mina Kruseman, die het nu te bont maakt door in Oldenzaal een revolver mee te brengen. Of zijn wij te burgerlijk, te bekrompen voor alle excentriciteit? Ik heb soms berouw haar niet te hebben opgezocht en dan weer juich ik er mijzelven over toe, want dergelijke naturen zijn niet te bedwingen; sauf die wilde loten af te snijden en ter zijde te werpen, valt er aan geen genieten heurer vruchten te denken - en wie dat zoo egoïstisch beoogt, make geen bezoek. Mevrouw Bosboom heeft mij uit In Memoriam haren ‘Alva in Nederland’ gezonden. Geen oogenblik zou ik aarzelen haar | |
[pagina 286]
| |
te zeggen, wij kennen elkander lang genoeg, dat het opstel mij het effect maakt van een keurige, fraai opgedischte visch. De kop, de inleiding, iets wat ieder weet, dient men niet, maar laat men liggen, een ornament voor den schotel. De staart, hola! mijn beeld valt niet vol te houden, want een staart is schraal, de vinnen worden dunner, het einde is naauw bekleed, en in haar stukje begint het declamatorische, het gezwollene, met het geloovig einde; is er eenig dogma van eenige leer waarbij de kern in den staart schuilt? Gij, die zeker Krusemans uitgave van de Geschiedenis aller Godsdiensten hebt gelezen, zult dit wel weten; wat ik doe, is dat de middelmootjes van de visch, het fragment van een gesprek tusschen Alva en Margaretha voortreffelijk mogen heeten, un plat digne d'un gourmet littéraire! Helaas! toch zal ik dit oordeel slechts voor ons houden, Bosboom is weer een dier aanvallen van melancholie, van inertie ten prooi, die te dikwijls voorkomen, om niet ernstig ongerust te maken. Hoe verschillend is, ik zeg niet de lotsbedeeling, maar de levensopvatting der talenten, der geniën, zoo Gij wilt! Wie verschenen Zondag aan tafel bij Paulez? wie anders dan Mhr. en Mevr. Israels met twee kindertjes. ‘Wij verhuizen’, zei Papa ‘en komen daarom hier dineeren’ - het goede huis door hem bewoond op de Koninginne Gracht zou door den eigenaar worden betrokken, maar zij hadden twee deuren verder een even goed gehuurd. Aletta kwam met een lach op de lippen naar Sofie, de wichtjes bleven op eerbiedigen afstand! Arme Bosboom! die geen kritiek duldt als er sprake is van de werken zijner kunstgenooten, als er over de letterkundige geschriften zijner vrouw wordt gepraat, maar zich zelven onbarmhartig à faire neemt, maar onmeedoogend naar de spons grijpt en de schilderij weer uitwischt, als zijn artisten | |
[pagina 287]
| |
geweten met den arbeid geen vrede heeft, wat goed doet het hem, dat ik met deernis zijner gedenk? ‘Hij heeft zijn deel weg,’ maar Bosboom? Du hast gehoft, dein Last ist abgetragen? Sire schijnt den weerspoed van Atchin goedsmoeds te dragen, - troost hem de bereidwilligheid waarmee het volk gereed is groote offers te brengen, om de geleden neêrlaag te wreken? Het schijnt dat de onzen, als indertijd de Oostenrijkers, als de Franschen, in persoonlijken moed niets te wenschen overlaten, dat als bij deze alleen het materiaal gebrekkig was. Zeker, het is iets anders voor Pruissen en nogmaals Pruissen onder te doen, als voor de Atchineezen, maar Willem de III heeft, geloof ik, meer begrip van mannenmoed dan van meesterlijk beleid, als von Moltke vertegenwoordigt. En echter is in onze dagen de zege meer aan het laatste dan aan den eerste gewaarborgd. Noordendorp heeft U op mijn verzoek een paar romannetjes gezonden van den autheur, door Pierson in het Vaderland gewraakt. Ik lees dat blad slechts te hooi en te gras en weet daardoor niet, of hij deze studie heeft voortgezet, dan of hij eensklaps de Montalembert à faire heeft genomen. Waar ik niet aan twijfel is, dat de laatste hem een bovenwerp bleef. De Lamennais, de Lacordaire, de Montalembert, het zijn geen mannen, die hij onder de knie krijgen kan. Mina Kruseman's boek, dat bij Nijhoff ter perse is, zal Een huwelijk in Indie heeten. Zij is er op gesteld, het aan de Koningin op te dragen. Dernière illusion qui s'enfuit - het kan haar in America van dienst zijn. En als nu la ci-devant Reine Rouge eens niet met de emancipatie der vrouwen was gediend? De doove De Vos adjudant van Z.M., is alle dagen, avec les grandes aiguillettes, op het Paleis van dienst, - de oude man annonceert wie | |
[pagina 288]
| |
bovenkomt, stel U eens voor, dat Mina een particuliere audiëntie verlangde! Mi-na Kru-se-man! We zijn beide wel, al houdt de Noordewind aan, al heeft het van nacht hard gevroren. Met de hartelijkste groeten aan U drietjes als altijd de Uwe. |
|