De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLXVII
| |
[pagina 272]
| |
niet te boeten. Tout bien considéré, was het wijzer, dat Noordendorp hem ging opzoeken, - daar deze op twee brieven zonder antwoord uit Delft was gebleven, - tusschen confrères valt gemakkelijk eene schikking te treffen; - en bovendien had Noordendorp de persoonlijke kennis voor. De laatste besloot er toe, - en is weder een zeer bruikbaar man van zaken gebleken. Hij heeft heden met Beets afgesproken, dat deze U nu niet verder boeken of brochures zenden zal - daarvoor schijnt de man geen tact te hebben. Voor deze mail dat verzuim aan te vullen, gaat niet, maar ik zal Noordendorp gaarne opgeven, wat hij U met de volgende mail te zenden heeft, opdat het U aan geen stof tot artikelen ontbreke. Morgen zal ik U intusschen toch een exemplaar van Groen's Brieven van Thorbecke doen toezenden. Ik heb ze-slechts vlugtig doorloopen, en mag die eerste indrukken dus niet volkomen vertrouwen, maar belangrijk zijn ze voorzeker. Hoe jammer, dat wij over den jongen, den zich ontwikkelenden Thorbecke zoo weinig weten! Ware dit anders, niet de bewondering voor Groen als vertolker van Plato zoude ons duidelijker worden, maar zijn half oordeel over de Koninklijke Boodschap van 11 Dec. 1829, maar zijne partijdige ingenomenheid contra Gijsbert Karel, maar zijne belangstelling in Ancillon niet zoovele raadsels zijn! Hoe bedroevend is het een man als hij zich tot allerlei mannen van den dag te zien wenden, om zijne betrekking als gewoon Hoogleeraar te verzekeren. Sympathie voor Van Assen. Weerzin in Hamaker, de doctrinair in den dop! Onbetaalbaar is TydemanGa naar voetnoot1 als eekhorentje, even origineel dat superbe dédain voor Lipman! | |
[pagina 273]
| |
Thorbecke schrijver van artikelen in het Journal de la Haye. Chimène, qui l'eût cru? Rodrigue, qui l'eût dit?
Ik zou zeggen, dat mijn Thorbecke met den 28sten brief begint, maar wat vang ik dan met den 35sten aan, waarin hij de repressie der afgescheidenen goedkeurt? - Hoe verlangend zie ik naar Uwe studie over het bundeltje uit. | |
27 Maart 1873.Het in mijn laatsten aangekondigd bezoek van den jongen B. heeft l.l. Vrijdag plaats gehad. Vous voyez, nous retournons aux affaires. Schrijver van Ernst of Kortswijl, herinnert Gij U uit Klaasje Zevenster voorzeker den advocaat Hoogenberg, den nog levenden Mr. Anthony B., zoon van P.A.B., den man van het Syndicaat uit de dagen van Willem I. Waarschijnlijk is de famille U buitendien bekend door hare betrekking tot le troupeau Wallon; Mounier logeerde er in zijn jeugd als neef, toen hij uit Antwerpen overkwam. Mr. A.B. heeft vier kinderen, twee dochters en twee zoons, een die belooft de voetstappen zijns vaders te drukken, en een bezadigd, behoudend advocaat te worden en een tweede, insgelijks reeds gepromoveerde, Sebald die zich liever der journalistiek wijden zou. Tout conservateur comme son nom le garantit, il n'en a eu pas moins une jeunesse orageuse, hélas!! les meilleurs principes n'en exemptent pas nos fils de famille. Twee malen betaalde Papa zijn schulden; eer hij het de derde maal deed, wilde de oude Heer voorwaarde stellen, | |
[pagina 274]
| |
maar Sebald verzocht daarvan verschoond te blijven, hij zou dan van zijne pen wel leven. En hij doet het, gebrouilleerd met Papa, maar niet met Mama en broer en zuster, tant bien que mal, in '70 en '71 verslaggever van het Amsterdamsch Tooneel in het Noorden, in '72 en '73 bijdrager op velerlei gebied tot de Amsterdamsche Courant, - onder anderen van een opstel tegen de Afschaffing der Doodstraf, dont il m'a fait cadeau, met deze toelichting evenwel: ‘Hoewel de daarin verdedigde theorieën niet de Uwe zullen zijn, beroep ik mij bij Uwe beoordeeling op de uitvoerige en gunstige bestrijdingskritiek door de Nieuwe Rotterdamsche Courant over mijne artikelen geleverd. Het moge U tevens als proef van mijnen stijl dienen.’ Zonder nu of met die brochure of met de talrijke artikelen Op de Planken over de Hollandsch-Duitsche en Fransche stukken in de genoemde jaren hier vertoond en toen in het Noorden beoordeeld, zeer hoog te loopen, geloof ik, dat Gij er een meer dan middelmatigen Correspondent aan zult hebben, veel in zich vereenigende, wat ik wenschelijk acht, van goeden huize, gestudeerd, in de levende talen thuis, iemand, die geleefd heeft, en nog jong is, die werken moet en werken wil. Eerst met de volgende mail echter zal ik U kunnen mededeelen, of ik hem definitief voor U engageerde. Ik heb niet geaarzeld hem, zoo het onverhoopt blijken mogt, dat Gij elkander niet pastet, in elk geval eene eervolle schadeloosstelling en fatsoenlijke behandeling te belooven. Mijn volgend schrijven meldt U dus het resultaat. Andere liefhebbers hebben er zich ondanks mijn vragen niet opgedaan, - de opening bij te wonen schijnt weinigen uit te lokken, men vreest voor de volte, het niet gereed zijn enz., enz. En toch ben ik met U van gevoelen, dat de eerste te zijn, die er wat van vertelt, meer waarde heeft, dan later gemakkelijk te schrijven bloemlezingen. | |
[pagina 275]
| |
Ik heb Noordendorp opgedragen, U uit de Zeit-und Streitfragen een nummer te zenden, dat de vroegere groote Tentoonstelling beschouwt in verband met de aanstaande te Weenen. In menig opzigt kan het U van dienst zijn. Eer ik van de zaken scheide, nog eens, zorg J. Noordendorp als Correspondent voor de Hoofdstad te vermelden in het blad zelf, opdat de Wees hier niet zonder Pleegvader omzwerve. Jufvr. Mina Kruseman zou hier gister avond ‘op verzoek’ van eenige achtergeblevenen bij hare eerste voordragt, nogmaals hebben gelezen, maar daar Cremer te zelfder ure het Blinkende Haantje zou voordragen, stelde zij het tot aanst. Maandag uit. Dit was zeer verstandig, het publiek geeft toch bepaald water en melk de voorkeur. Maar wat niet wijs van Oristorio di Frama mag heeten, is, dat zij intusschen hare schepen moedwillig verbrandde. Er is een prultijdschriftje verschenen onder redactie van een Onbekende, de Kunstbode genoemd, - waarom was zij zoo dwaas er eene klagt in te plaatsen dat de kunst ten onzent wordt veronachtzaamd, versmaad, verguisd? Wat er waars in is, is niet nieuw, water nieuw in is, is niet waar. Het spreekt van zelf, dat zij weerspraak vond, hoe spijt het mij, dat die haar uitlokte tot het schrijven van een erger artikel in het Vaderland van l.l. Maandag. Man hat seine Noth, mit diesen excentrischen Leuten. Dat er allerlei verschil is tusschen de twee kleine staten Belgie en Holland, dat dit misschien in geen opzigt meer aan het licht komt, dan in het onderscheiden standpunt, welke deze en gene regeering jegens de kunsten innemen en bewaren, ze schijnt er geen oog voor te hebben. Dat dit aan te toonen zou zijn, zonder te grieven, dat dit geestig in het licht zou te stellen zijn, ze schijnt het niet te vermoeden, zij doet het rouwelijck, en verbaast er zich misschien nog over dat men | |
[pagina 276]
| |
dit niet toejuicht. Van Vloten, Feringa, Multatuli, waar zijn die luidjes dan toch opgevoed, dat zij zich zoo onmanierlijk gedragen! In geen land ter wereld is het eene aanbeveling, en geen zaak, die er door wordt gediend. Profaan, personeel! wees het gerust als de goede smaak, als waarachtige gees tigheid er U toe nopen; - maar grof zijn, wat is gemakkelijker! Het Rijks Museum heeft in het zevende of achtste der huizen die het aan de eene zijde belenden, eèn koopman in Olie en Petroleum tot buurman, maar zeg daarom toch niet ‘dat wij onze schilderijen bewaren boven een petroleumkelder.’ Felix Meritis heeft velerlei bekrompens, maar dewijl een der Muzijk Directeuren slechts met het eene oor meer hoort, hebt Ge toch niet te laten drukken, dat een doove ⋆ er de muzijk bestuurt, met W. de Vos Jz. achter het ⋆ van de Noot. De ware muzijkdirecteur is après tout de man, die de moeder der Gracchen, die Cornelia op muzijk zetten moest. Multatuli heeft talent, maar al praat Ge tot morgen, ik val niet achterover van bewondering voor een Genie, waarvan Gij lieden meer de gebreken dan de gaven weet na te volgen. Het is verdrietig, maar in plaats van vooruit, brengt die overdrijving ons achteruit - we blijven sukkelen. Gelukkig, wie plezier heeft in de studie zelve, en die het dus noch om die standjes noch om de schare te doen is. Heden trouwen twee mooije meisjes met twee minder mooije jongens, - de dochter Cato, van Uwen goeden vriend H. Sr., met den zoon van Docter S. uit Z., - eene lieve brunette, die een bijna roodhuid tot man krijgt, docter als zijn Vader, evenzeer te Z. Het andere paar is: Dr. Jan K., Docent te A., en Mej. v.d.G., dochter van den Doopsgezinden Predikant alhier. Ik geloof, dat Dr. Jan een beste man zal zijn, mais il abuse de la permission d'être blond, - Catootje daarentegen is eene blondine om te schilderen. Verliefd zijn ze alle vier om het zeerst. De Villa in den Hout was Zondag in eene warande van bloemen | |
[pagina 277]
| |
herschapen, Krelage had zijne kassen uitgeput om K.'s woning op te tooijen, en dank zij het heldere zonlicht had de man succes van zijn werk. De ouders waren zeer gelukkig. Wij reden later Sorghvliet langs, alles leeg, alles woest, alles bar! Akbar is U volgens de opgave van Beets geworden - in de Wachter No. 2 en 3 verscheen eene recensie van F.C. Heijnen, waarschijnlijk professor van een der seminariën. Gunstig is zij niet, ondanks al de zachtheid der inkleeding trof den man de tendenz diep. De zwaarste bedenking schijnt mij toe dat Brouwer den Padre onbeduidender geteekend heeft, dan deze uit de verslagen der Missie blijkt. Kluchtig daarentegen is de lange, lange preek, welke Heijnen gaarne door den Jezuit had zien houden. Het boek zou dan volslagen ongenietbaar geweest zijn. De nieuwe romans van Cremer, van Keller, van Mevr. v. Calcar, kunt Gij, als ik, gerust ongelezen laten. Ik zal gaarne aan Noordendorp eenige Fransche boekskes voor U opgeven, maar ik vrees dat het U gaan zal als mij, die zoo weinig koorn onder het kaf vinde. De Revue des Deux Mondes legt tegenwoordig een droevig getuigenis van middelmatigheid af. En maken de Engelsche tijdschriften het veel beter? Old Kensington in the Cornhill Magazine is fijn van teekening, maar voor het gros uwer lezers niet geschikt. Foei, hoe kan ik op zoo heerlijk een lentedag zoo zitten knorren? We worden eindelijk voor ons lang wachten door zachten dampkring, helderen hemel, liefelijken zonneschijn beloond; hier naast geuren jonquilles, narcissen, hyacinthen, hier naast bloeijen tulpen: het zal ook op het gebied van den geest wel eindelijk dag, voorjaar, weelde, worden! Warte nur. Vele groeten ook van Sophie aan U allen de Uwe. |
|