De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 235]
| |
LXI
| |
[pagina 236]
| |
men uitoefent - maar het licht dat men verspreidt?’ - Ik wil niet weder een ‘domper’ voor Uwen geest worden, en daarom: basta en alle succes op Uwe moderne muze tot wij eindelijk eens een Ministerie zullen hebben, in staat U te waardeeren. Dat zal het zwakke tegenwoordige nooit! Ik ben drie dubbel voor de moeite der vertaling uit de Shipping and Comm. List beloond door de weerspraak in Amerikaansche Idealen,Ga naar voetnoot1 die in der tijd zal worden beantwoord. In elk geval is het snippertje vruchtbaar geweest. Dat zou eene recriminatie over Madame de Gasparin met hare vervelende Horizons (waarom las ik die dingen en wachtte niet liever tot zij A Constantinople schreef?) dat zou geen terugkomen op George Cragin zijn! Slechts een weerslag op het mooije maantje. Als Sophie eens hartelijk naar een brief van Mevrouw Huet verlangt, als zij mail aan mail vergeefs naar dat nette schrift uitzag, en ik haar troostte met Uwe brieven, en ik haar zeide: Mevrouw schreef niet, maar Mijnheer schreef wel, zou ik veel succes van mijn troost hebben? Ongeveer evenveel geloof ik als de waarlijk verliefde, maar weinig verstandige minnaar in het Fransche versje, die zijn meisje voorkomt, en toch niet bevredigt: La nuit, quand sous un ciel sans voile
L'heure d'amour vient de sonner,
Ne regarde pas cette étoile.
Je ne saurais vous la donner.
‘Een brief van Mevrouw Huet!’ Ga daarom gerust voort mij te plagen. Niet alleen, en ouder wordende dreigt eenzijdigheid, bekrompenheid en menig andere leelijkheid, - iedere waarschuwing kan heilzaam werken. In dat opzigt zijn niet de groote Hôtels in Parijs, Bordeaux | |
[pagina 237]
| |
en Madrid, maar de kleine herbergen in Frankrijk en Spanje onvergetelijk nuttig. Men wordt er door alleraardigste meisjes bediend. ‘J'ai soixante ans bien comptés, faut il encore faire la cour?’ was mijn vraag om vlug en vriendelijk geholpen te worden ‘Ce n'est jamais trop tard, vous vous en trouverez bien,’ - zei het kind met de zwarte oogen - Mevrouw Huet beschuldigt mij dat ik alleen de blaauwe waardeer - wat Sophie gelagchen heeft bij de tooneeltjes, welke ik later voor het nieuwe blad hoop uit te werken. Als ik ooit Vosmaer spreek, zal hij geen rust hebben voor hij een plaatsbriefje naar Madrid heeft genomen, - wie de Spaansche school wil leeren kennen en genieten make zich op en ga derwaarts. Velasquez, Ribera, Murillo - ik waardeer ze eerst nu. En vooral den laatste om zijn bedeljongens. Och! dat gezeur over realisme en idealisme in de kunst. Murillo's jongens springen nog in de straten van Madrid om U heen, lagchen U nog toe, een koning te rijk als Gij ze een stukje kopergeld geeft, smaken nog het brood en de vruchten als Gij noch ik het ooit deden - maar Spanje heeft geen Murillo meer, om ze zoo geniaal weer te geven in hun gelukkigst oogenblik. Eene ketterij zonder weerga in Uw laatsten brief mag echter niet onweerlegd blijven. Coppée is minder in Uwe oogen, dewijl zijn grootere gedichten kwalijk in proza zijn weêr te geven, met Musset gelooft Gij dat dit beter zal gaan! Maar vermoedt Ge dan niet, welk een wanhopige poging het is de stof voor een vers geschikt tot een verhaal om te werken? Het moet U heugen welk een onregt Jan ten Brink in der tijd aan Hamerling heeft gedaan door diens Ahasverus en den Koning van Zion te vertellen, - en hoe groot ook de afstand zij tusschen U en J.t.B., het is geloof ik niemand gegeven onder den indruk van eene schoone schepping in bepaalden vorm hetzelfde genot in een anderen te verschaffen. | |
[pagina 238]
| |
Schilderen en graveren zijn twee kunsten, die met verscheiden middelen naar een verwant doel streven, maar poëzy en proza verschillen oneindig meer. Het feit, roept Gij uit, - och feiten vindt Gij in legio, maar het gelukkigst zult Gij slagen, als Gij er een bewerkt dat Gij nooit in bepaalden vorm behandeld zaagt. Episch, dramatisch, lyrisch - eischt niet ieder dier vormen zijne eigenaardige toonen en tinten? En nu gaat Gij oververtellen wat ik op het gebied des gevoels anders en veel volkomener genoten heb. Ontleed nu niet elk dier sententiën, want de overwegende zijn alles behalve de geregelde van een vonnis - maar au fond, geloof ik, zult Ge in de veroordeeling moeten berusten. Lamb en zijne zuster keerden in hun vertellingen naar Shakespeare eenvoudig tot de kronijken en overleveringen terug, waaruit de groote dichter zijn stof putte. Maar de stof van Rolla, van Namouna enz., waar schuilt ze? Waar anders dan in Musset's dichterlijk brein? Ik heb den InvalideGa naar voetnoot1 in der tijd voorbij laten gaan, maar weder op rust, zal ik het nommer der Revue van 't kamertje halen. Mijn compliment over Publiciteit.Ga naar voetnoot2 Het is waar en fraai gezegd. Uwe wenschen ten opzigte van eenige werken hoop ik spoedig te bevredigen, tot heden ontbrak mij daartoe de tijd. Geloof niet, dat ik U eenige brochure onthoude, om daardoor Uwe ondeugendheden voor te komen, - maar ik kon er niet toe besluiten U met prullen te kwellen, die U alleen belangrijk schijnen, wijl Distance lends enchantment to the view. Wilt Gij RenéGa naar voetnoot3 hartelijk dankzeggen voor zijn jongsten | |
[pagina 239]
| |
aangenamen brief? Ik hoop dien spoedig te beantwoorden. Het doet mij veel genoegen dat hij bij U mag komen inwoonen - het zal voor zijne vorming de beste vruchten dragen. Feith heeft het in zijn Ode. op de Vrouwen beter gemeend dan uitgedrukt: Voor hem zijn kring versiere of hoone
Ontgloeit de jongling voor het schoone,
Wat hem der dwazen roem ontzeg',
Of beuzelt, slaaf van toon en mode,
Te vreên dat hem zijn kring vergode,
Zijn menschen waarde en aanleg weg.
Als Rhijnvis meê naar Batavia is gegaan, en Mevr. Huet het vers opslaat, dan zal zij den ouden man zeker geene hoffelijkheid ontzeggen; zal zij hem in menig opzigt boven Bilderdijk in waardeering der vrouw verkiezen. Na de beurs. Uwe Java-Bodes tot 9 October kwamen zoo even ter hand. Die vlugtig doorloopende vond ik een overvloed van Varia - die komptabiliteits geschiedenis n'est pas mon fort, - maar Eind Goed Alles goed, de SchouwburgavondGa naar voetnoot1 is een artikel Uwer waard. Er valt van hier weinig nieuws te berigten. Goddank, heb ik de erbarmelijke twisten over de verkiezing van Jolles, Fabius en Van Nierop niet bijgewoond. Que voulez-vous quil fit contre trois? hoorden wij te Parijs - en France on est revenu a Corneille. Hen alle drie om strijd naar de maan wenschen, als ik den ex-minister, den vice-admiraal en den advocaat zou hebben gedaan. Wij naderen in de politiek het vriespunt - in kerkelijk leven daarentegen speelt Amsterdam eene hoofdrol. Gelukken de plannen van Dr. Kuyper, dan komt de tegenwoordige | |
[pagina 240]
| |
Kerkenraad door regterlijk vonnis in bezit der fondsen, kerkgebouwen enz., en de Synode mag toezien. Eer Gij echter uit die opinie eene Amsterdamsche Kronijk schrijft, zie de Boekzaal voor November in, - ik geef slechts mijn indruk weêr. Ik heb Uw zwager Dr. Van Deventer gerust moeten stellen over Uwe toekomst - hij vreesde overijlde terugkeer enz. Antoine Bienfait had gister ter beurze berigten van Suriname, - Uw broeder en zuster waren zeer wel. Mr. Charles had het druk, niet als Directeur der Surinaamsche Bank, maar als Agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Madll. Charlotte was gelukkig, daar hunne overburen, een huisgezin met kinderen, wier woning gerepareerd werd, bij hen hunnen intrek hadden genomen. De gezelligheid deed haar goed. Arme sympathische ziel in Surinaamsche ballingschap. Neemt met U beide, Lieve Vrienden! voor heden deze vlugtige blaadjes voor lief - en wilt Gij vermakelijker lectuur, sla, in het overigens onbeduidende jongste nummer van Los en Vast, het laatste artikel op: De Doppertjes, door Van Gorkom geschreven, naar aanleiding eener jeremiade van Uwen neef Piet Huet, den voormaligen herdershond, als Sophie hem doopte. Alles goeds aan Gideon, en aan René, dien ik reeds als Uwe aangenamen huisgenoot beschouw. Vele groeten van Sophie. de Uwe. |