De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLVII
| |
[pagina 217]
| |
Beschouwingen naar Aanleiding - Ga maar voort. Insulinde, van Wallace. Connu. De tribulatiën van den kunstenaar door C.C. Huysmans. Goede Hemel! straks een opstel over een boek door Veth vertaald, nu een opstel van den vervelendsten aller neven van Veth, eindelijk in het Album nog een opstel van Veth over dingen, waarvan hij zelf verklaart, niets te weten. En dan Japan, ach ja Japan! Vervolg en, Goddank, slot. Eindelijk: Een stukje te Genève in het Hôtel des Bergers geschreven, dat begint met den Emile, terwijl de schrijver uitziet naar het eilandje van Jean Jacques en dan toch zoo saai wordt, dat het niet door te worstelen is.Ga naar voetnoot1 Als Gij ooit profeet zijt geweest, Ge waart het, toen Gij voorspeldet dat zij zeven jaren lang, al drooger wordende, als Pharao's magere koeijen, Redacteurs zouden blijven, het tijdschrift zouden blijven uitgeven. Er is iets, dat hun ten goede komt in de onloochenbare schraalheid, ook der buitenlandsche tijdschriften. Frasers, die Chr. Mullers Lief en Leed vertaalt, de Cornhill Magazine, die le PlébisciteGa naar voetnoot2 in het Engelsch overbrengt, Trollope, die zich in St. Pauls uitput, - en dan bij de Franschen la Revue des Deux Mondes - misère par ci - misère par là. Hebben dichtkunst en letteren inderdaad afgedaan, en blijven ons slechts de wiskundige en natuurkundige wetenschappen over? Des ennuyants et des ennuyés! | |
[pagina 218]
| |
Eer ik op mijne beurt, zoo het eene als het andere worde, staak ik mijne klagten en draag mijn scherfje bij om U in staat te stellen, Uw publiek iets van Claus Sluter te vertellen. Eigenlijk moest Gij dat niet doen, maar Mevrouw Huet. 1e dewijl Dijon meer regten op H.Ed. heeft dan op U, en 2e daar ik zoo gaarne eens H.Ed's gedachten over die kloosterwereld hooren zou. De gang Uwer gedachten kan ik mij voorstellen, Ge zoudt beginnen met die afzondering haar volle regt toe te kennen. Ge zoudt het ascetisch leven belangrijk weten te maken door het in allerlei verscheidenheid in beeld te brengen, zestig, zeventig regelen lang met groote letters gedrukt, zouden wij wanen, dat Gij op punt waart monnik te worden. Tot Ge omsloegt en al die gronden, die krachtig schijnende gronden hoe logisch! hoe wijs! hoe braaf! ook als zand verstuiven deedt om den lof van het bedrijvig leven aan te heffen, ‘de werkelijkheid, de normale, gezonde, de heugelijke’ werkelijkheid. Of Gij zoudt mogen eindigen met te beweeren dat wij ‘in den grond der zaak onbedorven zijn gebleven,’ wie weet het? Misschien met meer regte, dan toen Gij ons dat pluimpje toekendet à propos van ons regt van bestaan in Indie, dan toen Gij de leer van het belang prediktet, crû, tout crû comme du hareng salé! Java-Bode 15 Julij. Men moet de Haarlemiet zijn, om zulk een enormiteit mir nichts dir nichts zonder eenige kantteekening over te drukken.Ga naar voetnoot1 Schaepman is naar Middelburg gegaan om voor de eerste maal zijns levens een Letterkundig Congres bij te woonen. Ik ben benieuwd te hooren, welken indruk onze corypheën, van welke hij er nog zoo weinigen kent, op hem zullen maken. Hij had Beets nog nimmer gesproken. | |
[pagina 219]
| |
En welligt, neen, gewis is het kind reeds geboren.
Aan wien na hem de kroon en de staf zal behooren.
Of zou Beets zeggen, ‘d'abdiquer, nog niet, zelfs na de Madelieven?’ En dan die Belgen, libres penseurs, rondom dien onuitputtelijken lofzanger van Pio Nono, Mr. de Geyter, de inwijder der Obeliske (of, wat heet men zoo'n ding?) voor Marnix, mijn vriend Heeremans, Vuylsteke, au nom odoriférant, en tutti quanti. Als Ge nog hier waart, ik had U geen rust gelaten voor Ge mêe gingt. Wat kan ik thans doen, dan U drietjes, waar Ge zijt, het beste wenschen van Ons beide.
P.S. Wij weten weinig van Shakespeare's leven, als wij evenzoo weinig van dat van de BalzacGa naar voetnoot1 wisten, misschen zou ik meer met hem op hebben. Thans bederft de pijnlijke wijze van zijn opmerken, het nog pijnlijker verwerken van dat vergaarde, voor mij het genot der lezing. Of zouden wij, ook bij volslagen onbekendheid met die bijzonderheden, van zelf gevoelen, dit is niet aan een rijke frissche schuimende bron ontvloeid, dit is zaam geknutseld, overlegd, gevijld? Ik vrees ja, want hoe objectief Shakespeare zijn moge, er is bij al die helderheid warmte, er is bij dien geest gemoed, - maakt de Balzac U ergens dien indruk? Met Shakespeare's menschheid is nog vrede te hebben, maar met die van de Balzac? Talent bezat hij ongetwijfeld, maar die erkenning is een aalmoes voor iemand, die aanspraak maakt op genie. |
|