De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLVI
| |
[pagina 212]
| |
Mevrouw Bosboom had Uw woordje over den WonderdokterGa naar voetnoot1 ontvangen - dat je is ondeugend, maar naar de natuur. ‘Thuiskomende, zeide ze, vonden we twee exemplaren van een zelfden Java-Bode, het eene door Reinier gezonden met een lieven hartelijken brief, het andere vermoedelijk van den Redacteur, die zich niet verwaardigde er een woordje bij te voegen.’ ‘Die Reinier belooft een charmante jongen te worden, Mevrouw!’ Uwe zaak stond hopeloos, en dan begrijpt Ge, laat men zijne vrienden in den steek. Maar de groote vrouw is goelijker dan Ge haar gelooft. ‘Toen ik wel genoeg was om het opstel te lezen, viel het mij meê, hij heeft getracht mij een bewijs te geven van zijn waardeering, al kon hij het niet met mij eens zijn. Het is reeds veel, dat hij zich en zijne vrienden niet vroolijk maakte over al die bekeeringen.’ Hoe onbevangen beoordeelt toch het genie bij wijle zijn werk - als anderen niet op de gebreken opmerkzaam maken. ‘Maar lagchen moest ik,’ voer zij voort, ‘toen hij mij reizen aanried ter verruiming van mijn blik. Ik ben al blij als ik het per victoria of vigilante in deze boschjes breng en van een bankje de boomen ga sla.’ ‘Er is verscheidenheid genoeg, Mevrouw! in deze beuken en eiken, tot in dat kreupelhout toe, het kronkelen van den weg, het stuiven van het zand, het spel der zonnestanden.’ ‘Maar ruimte, Mijnheer! ruimte.’ ‘Och neen,’ zei Sophie, ‘die is hier niet, op den duur zou het mij hier zelfs te zoel worden.’ ‘Je kunt tegen de zeelucht,’ zei Bosboom, en waarlijk wij beiden vertegenwoordigden bij het schrale echtpaar - Mevrouw was par les suites d'un melon (Gustave Droz, Madame Huet) | |
[pagina 213]
| |
dunner geworden - wij vertegenwoordigden wel een beetje 's lands welvaren. ‘Ruimte,’ hervatte Mevrouw Bosboom, ‘ik kwam pas van de reis en wat had ik opgedaan? De kennis gemaakt van een apotheker (Amsterdammer), die onder alles aan zijn bessennat dacht, de wetenschap verworven dat men te Kampen 's avonds na zeven ure in de buitensocieteit geen thee meer kan krijgen, ruimte door reizen, jawel!’ ‘Ik beklaag den man, die van Dan naar Berseba reizen kan en uitroepen: Het is alles woest,’ zei iemand met de woorden van den vertaler der Sentimenteele Reis, daar men sedert Pelle en Biene het oorspronkelijk niet meer aanhaalt. ‘Och, je mirt en je cipres,’ zei Mevrouw Bosboom, - ‘de apotheker heette Rompelman, en toen Bosboom hem aan tafel een schaaltje bessen wees, zei hij: “Sappig, Mijnheer!” Zeker had hij een minder zootje ingemaakt.’ ‘Ruimte,’ lachte ik op mijn beurt, en we reden zamen naar Sorghvliet, waar het kleine Calvinistje de verdediging van Cats op zich nam, tot ik haar in anderen zin ruimte toewenschte. Heden-ochtend ontmoette ik op mijn wandeling langs 's Heeren straten Dr. Allard Pierson, professor te Heidelberg enz. Het eenige, wat mij in zijn gesprek beviel, was zijne belangstelling hoe het U en de Uwen ging, of Gideon herwaarts kwam? enz. Hij verzekerde mij, dat ten Uwent voortreffelijke Jezuïtenscholen zijn, is dat zoo, of een hallucinatie der Pruissische Jezuïtenphobie? Overigens vlotte de conversatie niet, natuurlijk, ik had geen lust van zijn jongste geschrift op te halen, en wat ik hem toewenschte, geen professoraat te Leiden. Toen Java was afgehandeld, kwam Bern aan de beurt, waar Nippold nu kerkgeschiedenis doceert, im Gustav Adolfs-Vereins Sinne, ça va sans dire. Pierson vond dat hij betrekkelijk wel af was, ik betreurde dat zoo veelbelovend een | |
[pagina 214]
| |
jong mensch niet meer woord had gehouden in hoogeren zin, en wij groetten elkander beleefd met een knik. Die arme Hacke! sedert langer dan een jaar was zijn antwoord, als ik hem vroeg hoe het hem ging bij schijnbaren welstand, vreemd genoeg, altijd, met die sonore stem: ‘Mij? - el - len - dig - beroerd.’ Hij had voortdurend, zeide hij, pijn in de keel, - maar daar hij elken wenk, eens iemand te raadplegen die wat meer van keelziekte wist dan zijn arts V., in den wind sloeg, achtte ik het eene maladie imaginaire, - hij die van menige moeijelijkheid des levens plagt te zeggen, ‘'t is maar een geldkwestie,’ moest een anderen doorn in het vleesch hebben, dacht me, en die van Hacke school in zijne verbeelding. Mais voyez comme je me trompais, - de ziekte wordt in het voorjaar erger, ze drijft hem van buiten bij het mooiste lenteweer naar stad, ze blijft hem in Wiesbaden, werwaarts hij ter wille van zijn tweeden zoon Jan was getogen, kwelziek bij, - hier terug gekeerd raadpleegt hij eindelijk van Geuns, die eerst het hoofd schudt, maar straks de zaak ligter inziet en eindelijk Hacke aanraadt met de Tienhovens naar Kreuznach te gaan. Daar gekomen, schijnt het baden eer nadeelig dan voordeelig te werken, de artsen slaau eene kleine operatie aan den nek voor - de beroemde Busch van Bonn wordt geroepen en niet opereeren is zijn waarschuwend woord. Ik vergat mede te deelen, dat Donders intusschen voor zes weken alreeds aan Hacke had gezegd, dat naar zijn gevoelen de kwaal een blijvende zou zijn, dat hij aan die klier altijd min of meer pijn zou gevoelen, volkomen genezing lag niet binnen het bereik der wetenschap. Het was waarheid, zacht uitgedrukt, maar onverbiddelijke waarheid. Er werd te Bonn onder leiding van Busch consult gehouden, Verkouteren, Professor Hertz en Donders waren van hier derwaarts getogen: niet opereeren bleef het resultaat. Intusschen vond de lijder | |
[pagina 215]
| |
tegen zijn hevige pijn aan de linker kaak, linker hals of linker nek geen baat dan bij inspuitingen van morphine, die hem doen soezen, sluimeren en luttel tijds na het ontwaken weer aan de ondragelijke pijnen ten offer geven, - waarmee de kanker martelt! Arme Hacke! het spreken valt hem zoo zwaar, dat hij niemand ontvangt, slechts in den kring zijner kinderen of liever huisgenoten, slechts in dezen luistert hij toe, zelf zoomin mogelijk geluid gevende. Alas! for all the evil where flesh is heir to, wat baat het hem nu, dat hij beide, rijtuig en buiten heeft? Hij is heden naar het laatste vertrokken, om te beproeven of de frissche lucht hem het lijden eenigszins verligten zal, maar Kreenen vleide er zich zoo min mede als ik het mij doe, zijne dagen zijn geteld, en wie durft wenschen, dat zij om dus te lijden worden verlengd? Zonder twijfel zal Fr. Muller zijn vergissing om een incompleeten Wagenaar te leveren, gaarne herstellen, even als ik mij beijveren zal om Gideon's wensch ten opzigte van Unger's etsen na te komen. Tot nog toe echter heeft Sijthoff geen prospectus van zijn Album doen verschijnen. In de laatst ontvangen exemplaren van den Java-Bode trof ik Doktor Berthold aan; het is aardig nageschetst,Ga naar voetnoot1 maar heeft de perzik er haar waas niet bij verloren, schiet de uitdrukking der proza voor wat de poëzy heeft verheerlijkt, niet te kort? Het verbaasde mij, dat Ge dit niet gevoeldet, maar de printers devil wacht op kopy en die stemming is niet altijd eene productive. Waarom echter geeft Gij niet Uwe liefde, Uwe studie, Uw zin voor Fransche poëzy, niet een inleiding om den lezer op de hoogte te brengen, en laat dan de auteur zelf spreken? Gemak en genoegen zouden dan voor beide partijen hand in | |
[pagina 216]
| |
hand gaan, - het weefsel maakt zeven achtste der verdienste van verzen uit, de stof is doorgaans bitter schraal. Maar ik heb goed praten, ik die geen Europeesche Kronijk, geen Kameroverzigt, geen invectiven tegen Fransen van de Putte heb te schrijven, die noch Geertsema als de wijsgeerige, noch Vissering als ‘vroeg oud’ behoef te schetsen en die U toch veel liever over den Charles Dickens van John Forster hoor.Ga naar voetnoot1 Is de verijdeling van het ontwerp een Militair Tijdschrift uit te geven voor U eene wezenlijke teleurstelling geweest? Het zou me spijten - voor mij, ik vond die wereld van tucht eigenlijk de Uwe niet. Vele groeten van Sophie, ook aan Mevrouw en Gideon. Van harte Uw aller E.J.P. |