De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLIII
| |
[pagina 198]
| |
scuro tevens en ik ben niet lang genoeg in Italie geweest om dat lief te leeren krijgen. Al wat mij verbaast is, dat Gij in zulk eene hitte, ik zeg niet werken kunt, zelfs op mijn leeftijd leg ik het, hoop ik, nog niet af, maar werken wilt, zonder uitzigt van vrucht op Uwen arbeid, zonder hoop van slagen. Ge begrijpt wel, dat ik daarmede niet Uw letterkundig werk bedoel - die korlen zullen wel wortel schieten, wel opgaan, maar Uwe staatkundige vertogen, Uwe uitvallen tegen onzen regeeringsvorm. Als Gij in een der Vorsten van het huis van Oranje een genie, een talent, een man zaagt, geschikt om den heerschersstaf met goed gevolg te zwaaijen, als Gij ons, na bijna honderd jaren proeven van allerlei bestuur, rijp geworden achtet, voor een gemeenebest, ik zou die zucht om het bestaande af te breken, begrijpen, ik zou mij die omwentelings-, mag ik zeggen, manie, kunnen verklaren, al gevoelde ik geen lust er in te deelen, maar thans zonder doel, zonder hoop, zie het blijft mij een raadsel in deze Oostersche hitte, zoo wel als in de Westersche kou. Los het eens op, als Ge lust hebt. Ik begrijp er niets meer van, welke zendingen met de verscheiden mails U al en U niet geworden. Uit een Uwer vroegere opstellen zag ik, dat Gij het Beetsiaansche Lijden door Heerlijkheid ontvingt, uit Uw laatste schrijven van 9 Junij zie ik, dat Fievez's boekske U ter hand kwam. Maar waar bleven dan de verbeterde uitgave van den Misanthrope, de Vogels van Diverse Pluimage van Vosmaer en de tweede zending van een Catholijken Volks-almanak? Misschien, dat Uw brief per Conrad, die nog niet is uitgegeven, daar de boot, als Gij voorzaagt, later aankwam dan de mail, er eenig licht over zal verspreiden. En anders, maar weêr geduld, waarin ik, door deze Oostersche hitte, dagelijks, bon gré malgré, vorder, - intusschen | |
[pagina 199]
| |
hoogst dankbaar, dat de omstandigheden, tot nog toe, niet hebben gewild, dat wij op reis zouden gaan, het zou in den spoorwagen geweest zijn om te stikken. Zelfs op het land! Mr. en Mevr. Bosboom zitten ergens in Gelderland te snakken naar lucht; zij zucht: ‘Cher! wat is het heet!’ hij zucht: ‘Mijn werk vordert niet!’ en beide zuchten: ‘Aal is dood!’ Inderdaad, een beroerte heeft een einde gemaakt aan dat beiden zoo dierbaar leven, ‘een slaapberoerte,’ zeide Tienhoven, Aal had het voor Aal's corpulentie bij Mevrouw veel te stil. Wilt Gij Uwe lezers niet eens onthalen op een biographietje van Aal, die in hare jeugd bij Jufvrouw Petronella Moens diende, die later waken mogt voor de rust van Mevr. Bosboom, als indringende bezoekers die belaagden, van Aal, die zich carrée in den weg der Koningin stelde, als die op den Zuid Binnencingel een bezoek bragt, en zich over de vrijpostigheid verontschuldigde met een: ‘ik had immers een schoone boezel aan?’ Raillerie à part - de luidjes zullen haar zeer missen - want de trouwe ziel was de zuinigheid zelve, al liet ze bijwijlen het vleesch aanbranden. Oef, dat luchtje op een warmen Zondag, niet de leste, toen was zij al ter ziele, toen stond er voor de glazen: ‘Brieven en boodschappen bij den Heer d'E., twee deuren van hier.’ Buurschap geeft rare kennissen, - bij d'E. wist men niet waar de Bosbooms waren. Vreemde gracht, vreemde luidjes, Multatuli heeft er ook gewoond, gare au Binnencingel! Verontschuldig er U bij mij niet over, dat Gij nooit iets van Wienbarg hadt gehoord, of ik zou het mij bij U er over moeten doen, dat zelfs het artikel van den Spectator me geen belangstelling voor den man inboezemde. Sints Gij naar het laatste verweest, sloeg ik het op en nam daarna het vijftiende deel van Brockhaus' Conversations-Lexicon ter hand, o die keurige Spectator-karakteristiek, hoe oorspronkelijk is | |
[pagina 200]
| |
ze! Heeft de stille 's mans werken buiten zijn: Holland in den Jahren 1831-32 gelezen? Wie weet? maar wat hij las, het is het oordeel: W. vereinigt als Schriftsteller ein gründliches Wissen mit den eleganten Formen des Journalisten, und die Mischung dieser Eigenschaften verleiht seinen Schriften ein erhöhtes Interesse. Het blijft er niet bij - slechts is de zin erg verhollandscht: Auszerdem bewies er als Schriftsteller stets moralische Würde und streben nach ethischer Schönheit. Hoort verder, want ook het woord over Goethe is - afgeluisterd. Zur neuesten Litteratur, in welcher er unter anderm eine treffliche Auseinandersetzung der Bedeutung gibt, welche Goethe nicht nur für die Vergangenheit, sondern auch für die Zukunft der deutschen Litteratur hat. Als ik het boek eens ter bezigtiging krijgen kan, deel ik U gaarne mijne opinie mede. Om dien Spectator-bewonderaar, die zoo keurig styleert, dat hij een gullen lach laat afpersen, geef ik weinig - de hoogte van den toenmaligen stand der wetenschappen heeft hij ook al uit het Duitsch gehaald. Uw Paris is de zoon van een eerzaam wagedrager, die zuur zou zien bij den aardigen regel, door Hooft zijn held in den mond gelegd: Wat droom! ik zag nooit wakende zoo veel.
De goede jongen is begonnen te schrijven Moll voor zich ziende, met dat ernstig gebaar, met die grijze haren, met dien scherpen neus en die nasale stem - wat kon hij anders doen dan neervallen en bewierooken?Ga naar voetnoot1 Los en Vast houdt een lang artikel in van Van Gorkom, waarin Oosterzee wordt dood gedaan. Ik zou het meer hebben | |
[pagina 201]
| |
toegejuicht, ware het hem gelukt dat nijlpaard wat vlugger in zijn vet te smooren, nu duurt mij de operatie te lang, vooral in deze Oostersche hitte; stel U dat smelten eens voor! Ge zult nu gelezen hebben, welken indruk Ge bij Jufvr. A. achterliet? Ik weet niet, of Gij tevreden zijt, maar wel, dat ik haar bewonder, die zich zoo schuil hield bij Uw bezoek. | |
Later vervolgd.Ter beurze werden de brieven per Conrad uitgedeeld, - triomf! Jan Sinkel is teregt, en Gij zult een paar dagen rust hebben gehad. Maar dan nu ook een woord, waarmeê Alberdingk's talent wordt gehuldigd, al is hij ik weet niet hoe veel malen Jezuït! Dat Ge geen Graecus zijt, bedroeft me, anders zoudt Gij in Vosmaer's Vogels dat opstel over het tweede deel van Faust hebben gewaardeerd.Ga naar voetnoot1 Oude kennis, of niet, het getuigt van studie! En welk een gelegenheid om de fraaije verzen te doen genieten, waarvan het pijnlijk zaamgestelde dichtstuk des ouden poëets, ondanks zijne grijsheid, overvloeit. Schlaf ist Schale, wirf sie fort.
Eene enkele siesta minder en de Oost geniet Germanjes eerste en laatste van de Grieken.
Eene ‘Amsterdamsche kronijk.’Ga naar voetnoot2 Het is den jongen A.C. Wertheim, een onzer verdienstelijkste medeburgers, chef van Wertheim & Gompertz, wiens hoofd sterk genoeg is om ter beurze tien operatiën te gelijk aan te vangen, voort te zetten en te voltooijen, het is A.C. Wertheim gelukt, de Maatschappij van Stoomwerktuigen enz. (vroeger van Vlissingen), | |
[pagina 202]
| |
door eene nieuwe leening voor bedrijfskapitaal te redden. Lees zijn artikel: Een Contract, - qui avait tout le mėrite de l'ȧ propos. Vroeger door de Directie van Vlissingen beetgenomen (hij had eene valsche balans voor een echte gehouden, hij had die Heeren tot geen bedrog in staat geacht) deed hij eene eerste vergrooting van het kapitaal slagen. Thans andermaal ingeroepen en waarschijnlijk zelf geïnteresseerd, moest er meer geld wezen of de zaak ging te niet. Geen liquidatie, was zijn philanthropische uitroep, en de ‘Voorzienigheid van Amsterdam,’ als de spotzucht zijner confraters hem noemt, redde andermaal de veege instelling. Laat ons hopen, ditmaal voor goed. Als Gij nu eene Amsterdamsche kronijk schrijft, schets er dan het lijden in van een eenzaam Amsterdammer, die 's avonds het Handelsblad leest en 's ochtends de Haarlemmer, en dagelijks ondervindt, hoe zij elkander uitschrijven, heute mir, morgen dir. Voeg er dan bij, dat wij in het gansche land geen Jezuitenfreszer hebben als het Handelsblad, en dat die eerzame Amsterdammer zich elken middag vier ure afvraagt, wie der beide bekende Redacteuren iederen avond Rome in het gezigt vaart (Van Duijl of Boissevain?) Hij weet waarachtig niet wie, de eerste zit op den top van een omnibus voor Haarlem, de andere op een dito voor Utrecht. Noch de Vogelenzang, waar Van Duijl logeert, noch Driebergen, waar Boissevain villégiatura houdt, inspireeren zoo woedend. De artikelen, denkt de eerzame Amsterdammer, worden zeker door Multapatior geschreven, dien schepper in het Handelsblad van een catholicisme op zijn eigen hand, waaraan niemand gelooft dan hij. Immers die eerzame Amsterdammer trof nog geen Catholijk aan, die, als hij gedwongen werd te kiezen tusschen Syllabus en Grondwet, Encycliek en Liberalisme, Rome en Nederland, Pio Nono en Willem III, niet Ultramontaan bleek, Ultramontaan van top tot teen. | |
[pagina 203]
| |
En met dezulken hebben Bismarck - en de val is groot, Multapatior en Van Duijl te rekenen. O, die Oostersche hitte, waarin ik voor den eten nog een paar bezoeken voor zaken maakte en deze regelen pende, houd haar veel ten goede. Als nu nog tot overmaat van ramp, ook nog l'orage obligé niet uitbleef, een donderbui zou zoo welkom zijn aan Uwe smeltenden.
P.S. Veel geluk, Gi! met de globe: zoek er eens een werelddeel op dat Hollands vlag niet heeft zien wapperen. |