De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendLII
| |
[pagina 194]
| |
op over Bake.Ga naar voetnoot1 Wat mij verbaast is, dat zoo helder een hoofd kan voorbijzien, hoe verre Thorbecke in 1848 niet alleen boven ons allen, ook boven hem uitstak, hoe in dezen eene regeeringskracht aan het licht kwam, die den overigen faalde. Ware de schare sedert dezen vooruitgestreefd, had zij hem maar ingehaald, wij zouden nu een ander Ministerie hebben, al is de bekrompenheid, welke het Dagblad aan De Vries nopens de stelling toedicht, waarschijnlijk maar een der vele verfoeilijke verdichtselen van Lion. Waarom ik U het boekske van Van Houten contra Thorbecke in der tijd niet zond? Je ne saurais vous le dire. Ware het bewust nagelaten, ik zou er mij eene verdienste uit maken, want op dat terrein wassen voor U de lauweren niet, - de verdienste van den Java-Bode schuilt in zijn letterkundig gedeelte. Doch niet daarom bleef het achter, waarschijnlijk wel, dewijl ik Van Houten even weinig Kappipo heb gescholden,Ga naar voetnoot2 als hem ooit heb bewonderd. Ik houd hem voor een dier vele geavanceerden, welke, kwamen zij aan het bewind, zich op het verschil van standpunt zouden beroepen tusschen bestuurder en bestuurde. Drei Dinge waren Gaethe zuwieder, - ik zou er een vierde willen bijvoegen - de politiek. Onze briefwissel zal wel nooit, hoop ik, den geijkten, geregelden vorm aannemen, want al hebt Gij het uit de vorige bladzijdjes reeds begrepen, de Uwe van 23 Mei is mij geworden en met die het wisseltje van f 50 voor Mevr. D.D. Ne vous arrêtez-pas en si beau chemin. Ik had dezer dagen weer een brief uit Padua, - het genie laat zoo min daar als hier iets van zich hooren. | |
[pagina 195]
| |
Het doet mij leed, dat ik de Herinneringen en Mijmeringen nog niet heb kunnen voortzetten, maar ik hoop er spoedig weer aan te gaan. De Vries naïf, Groen naïf, mais vous même donc, paysan du Danube, d'ou sortez-vous? De Brielsche feestcommissie zou Groen uitnoodigen de feestrede te houden? Alsof dat opstel geen mixtum compositum zijn moest, waaruit het niemand gegeven zou zijn te proeven, wat men eigenlijk vierde? Zoo min eene aanschouwelijke voorstelling der Geuzen werd verlangd als eene heugenis der Vrome Vaderen, - drie honderd jaren Onafhankelijkheid, drie honderd jaren Oranje, daarvan kookt men breite Bettelsuppen, und sah ein groszes Publikum, waaronder Willem III, die zich wel getroosten wil, knieën en rug te buigen om den eersten steen te leggen. Verbeeld U, Groen Z.M. voor dien verbazenden arbeid bedankende! - Ik loop Uw brief nog eens door en mag eene enkele opmerking niet achterhouden. Hoe kon iemand, zoo schrander als Gij, zich vleijen, dat Uw afkeer voor het liberalisme zoo als Gij het vóór Uw vertrek hier zaagt, Uw overgang tot de Conservatieven dier dagen, tot eene conservatieve partij, die in Holland nooit raison d'être had, zou verklaren? Hoe kon iemand, die zooveel nadenkt als Gij, zijn toevlugt nemen tot het alledaagsche verdenkingsmiddel zijner tegenstanders: ‘Omdat anders de zwakheid en tegenstrijdigheid hunner eigen positie te zeer aan het licht zoude komen.’ Allons, J. Heemskerk Az. smachtte er voor eenige weken na, dat het toen afscheid nemend Ministerie de Kamers ontbinden mogt, opdat hij ten langen leste niet de eenige zou blijven, die daarin zijn toevlugt zocht. Laat mij er ten blijke van billijkheid bijvoegen, dat ik geloof, dat zijn | |
[pagina 196]
| |
talent verre de gaven, Geertsema bedeeld, te boven gaat. Ik zie dagelijks, van de beurs komende, op den top van den omnibus, die naar den Holl. Spoorweg voert, Aug. C.G. van Duijl zitten, die in den Vogelenzang het Kennemersche landschap bestudeert, en boven op den anderen Ch. Boissevain, die naar den Rhijntrein rijdt, om in de bosschen van Driebergen rond te wandelen. Als mijn keel eens een van beide beroepen kan, zal ik hen voor U eens vragen, waarom Ge geen Handelsblad krijgt. Maar of Gij er intusschen veel bij verliest? I doubt it. In beginsel liberaal, keurt Van Duijl Bismarck's gedrag jegens de Jezuïten af, maar is voor het overige zoo hartelijk tegen de Catholijken als de ergste Aprilbeweger. En Boissevain? lees zijn artikel over Thiers en de Franschen en zie, hoe onzeker zijn blik is - de sympathie schijnt voor het arme volk over te vloeijen en toch verbaast hij zich bij de eigenaardigste ziekteverschijnselen dag aan dag! We zijn Zondag naar Baarn geweest en hebben te Utrecht Quack even gesproken. Hij verzekerde mij U zijn Traditie en Ideaal te hebben gezonden. Ik betuigde hem trots Koen te desespereeren, dewijl ik alles behalve de tijdgenooten van Koen om mij zag. Het weder was verrukkelijk. Een onweder had den dag te voren den lucht afgekoeld, een enkel buitje in het Baarnsche bosch was geen stoornis van ons genot. Wij keerden over Soestdijk terug, en gedachten U en de Uwen. U met hartelijke wenschen van beterschap, Mevrouw en Gideon met de vraag: wanneer zullen we hier weer zamen wandelen? Spelen Uwe liefhebbers-tooneelisten ook Fransche stukjes, dan zal ik aan René de jongste pièces de salon gaarne zenden. Weest hartelijk gegroet van Ons beiden. | |
[pagina 197]
| |
Van Suriname hoorden wij in geruimen tijd niets. Och, die afstanden! Dinsdag, waarop wij voor drie weken het laatst in den Haag waren, werd aldaar een meeting gehouden van Israëlieten over het lot hunner geloofsgenooten in Rumenië. Mr. J.A. Levy, a rising young man of the Hebrew persuasion, die hier in Burgerpligt een der eerste violen speelt, en vrij wat artikelen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft (hij schijnt intiem met Tels) zond mij zijn opstel over ‘Rumenië.’ Ik voegde het bij de Gedachten - Gij kunt er misschien voor de Bode partij van trekken. Op dat terrein kunnen liberaal en conservatief elkaer de hand geven. |