De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendL
| |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
duren eed van beterschap toen gezworen, nu is het reeds weder Donderdag en de pen wordt eerst ter uiterste ure vaardig. Zoo Ge nog leerredenen schreeft, welk een onderwerp, welk een bron van lessen zou U deze aanhef bieden, - maar Ge doet niet eens aan zedelijke vertoogen meer, en dus basta! Laat RenéGa naar voetnoot1 zich toch niet storen aan de schatting zijns vaders door Zimmerman,Ga naar voetnoot2 - zijn dan de werken van Bakhuizen niet daar om zijn beweren te logenstraffen? Het oordeel van Zimmerman bewijst, dat het hem aan studie schort - want al heeft kunst boven wetenschap voor, dat zij lang niet zoo spoedig veroudert en verdrongen wordt, van den Brink leverde immers ook artistieks genoeg om aanspraak te mogen maken, daarvoor zijn krans nog lang groen te zien? We houden ons aanbevolen den uitslag der pogingen van Mr. Enthoven, ter terugbezorging van den slendang, te mogen vernemen. Voeg er dan iets meer van Salim en Tjebé bij, dan ‘een mijner bedienden’ en ‘zijne jonge vrouw.’ Als de brief aan Veth was geadresseerd geweest, het had mogen volstaan, hij zou dadelijk hebben geweten welk ras, welk haar, welke vormen, welke zeden. Maar niet allen zijn zoo gelukkig, Uw onderdanige dienaar het minst van al. Ik heb behoefte aan schilderachtige voorstelling, niet enkel van het schouwtooneel, ook van de spelers. Gij hebt uitvoerigst aangegeven wat zich gemakkelijkst raden liet, wat er in hun gemoed omging, - ik zou schier durven zeggen, van binnen gelijken Oosten en Westen op elkander, maar van buiten?..... ‘Lastig schepsel!’ Zou ik het zijn, als ik mij niet vleide, dat de prikkelingen | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
van Uwen voet bij de ontvangst dezer letteren zullen zijn geweken, dat de genezing zal zijn voltooid? Ainsi soit-il, maar deel mij dan eens mede of het aan de Oostersche lucht valt toe te schrijven, dat men door overmoed van leven herstelt, dat men leed gevoelende beter wordt? Wonderlijk klimaat. Ik blijf U Mevr. Douwes Dekker aanbevelen, zij is met haar dochtertje nog altijd te Padua, bij het echtpaar Omboni; van Eduard, die te London in het hôtel Keyzer eene betrekking vond, vernam ik niets. Hartelijk wensch ik intusschen, dat het hem daar goed ga, want de bijdragen voor de moeder vloeijen allengs minder mild, - er zijn die meenen, dat hij in hare behoeften moest voorzien. Het is te veel van zijn leeftijd gevergd, maar ‘zij hebben vele vonden gezocht.’ Multatuli is, geloof ik, nog altijd in Wiesbaden; spijt Feringa's beweeren, dat men au risque van anders een stommert te blijken, met zijne Ideën dweepen moet, is de man voor mij niet die eerste, die eenige schrijver, waarop wij ons te goed mogen doen. Doch Gij hebt bij het zien dezer regelen lang de tweede aflevering der Vrije Gedachte genoten en dus daarover geen woord meer. Is het omdat ik onder den indruk verkeer van het naar mijn inzien te harde vonnis over het vergrijp van Vloten's gewezen, dat ik niet met U instem, als Gij aan de rede van De Vries de voorkeur geeft boven het opstel van Van Vloten? Neen, - al ware hij er in Deventer afgekomen met eene geldboete en een getuigenis van gebrek aan welvoegelijkheidszin, ik zou toch nog liever de opwekking hebben geschreven dan de lofspraak. - Uwe voorstelling de Nederlandsche Maatschappij louter uit Van Vloten's en Betsy Perks te doen bestaan, is om kippevel te krijgen. Een boos gesternte schijnt te beletten dat Alberdingk's opstel uit den Almanak U ooit ter hand kome. Ik zond U een tweede exemplaar van de Gedenkschriften van Sinkel de Jonge | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
en wel 11 April. De preek van BeetsGa naar voetnoot1 in hetzelfde pakje komt U blijkens Uw Amsterdamsche kronijk II ter hand, Gij weet er zelfs een fraaije bladzijde in te vinden - berustend en bemoedigend, conservatief en complaisant hè? - maar die aardige minneschets, waar bleef ze? verstaat men Hollandsch in Egypte of op Ceylon? Ik zou Alberdingk het laatste mailnummer van den Java-Bode hebben gezonden, maar het is slechts aan een artikel uit de Letteroefeningen, niet aan het zijne uit de Dietsche Warande gewijd.Ga naar voetnoot2 Attendons donc. Ruilt Gij Uw blad niet met de Tijd, of stelt men daar in die rigting even weinig belang als in de leuze door den Standaard gebeurd? Spijt de hoogte, waaruit Gij de Fata MorganaGa naar voetnoot3 hebt behandeld, zult Gij uit Groen's Gedachten toch hebben gezien, welk een talent er in Kuyper schuilt. Want te beweeren, dat deze slechts met de vederen van Groen van Prinsterer pronkt, serait par trop méchant. Wat verbitteren wij elkander toch dwaasselijk het leven, dacht ik, toen Ge mij getuige maaktet van Uwen omgang met Mr. K., zijne waardigheid, Uwe onafhankelijkheid, een slagboom tusschen oude vrienden, onder vreemden hemel, verre van de beschaving, waarin beiden om het zeerst belang stellen! Mevrouw Huet is waarlijk een ‘voorbeeld van geduld,’ als zij U tot secretaris strekkend, zich de moeite getroost, zelfs de goedkeuring van Betsy Perk tot tolk te strekken. Gij hadt verdiend, dat zij een dikke streep door den volzin haalde Tu l'as voulu, - ik had U de teleurstelling, ik had Jorissen de geeseling willen besparen, die hij voor zijn: Aan het | |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
Vaderland, verdiende, maar nu het Batavia heeft bereikt, verwacht ik ook een mooi opstel over de Geuzen. Gideons chronologische opmerking is volkomen juist, en ik geloof, dat EkamaGa naar voetnoot1 gedut heeft, toen hij Frans Hals Ripperda op het doek liet brengen. In de catalogus van het Museum wordt dan ook van zulk een schilderij niet gewaagd. Maar zoodra ik in de buurt van het Trippenhuis kom, loop ik die trappen eens op en ‘geef nader verslag.’ Wij waren Zondag in den Haag. Mevr. Bosboom vroeg of eindelijk, eindelijk haar Wonderdokter in de Java-Bode was beoordeeld. Neen, zeide ik, maar de Redakteur ontleende er tal van Dissolving views aan, het eene nog aardiger dan het andere. ‘Ça ne fait pas mon compte,’ was haar antwoord, ik zeide haar: Patientez, eerst Mad. de Gasparin, dan le Capitaine Fracasse, et le tour sera à vous. Ge hadt haar moeten zien; welk een trio, zei ze en ik beweerde dat juist uit de zamenstemming dier dissonanten het heerlijkst accoord zou geboren worden. Als in de Schepping? vroeg ze. Haydn-Huet, antwoordde ik. Gister wierd mij uit goeder hand verzekerd, dat Mr. G. de Vries heden iemand te 's Hage verwachtte, dien men gaarne het Ministerie van Binnenlandsche Zaken zou opdragen. Er volkomen toe bevoegd, ofschoon tot nog toe niet mededingend zouden de heeren
dan met de voornaamste leden der Kamer aboucheeren. - | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
Beloofden deze hun programma te ondersteunen, dan zou de nieuwe combinatie morgen Z.M. aangeboden en Maandag den volke meê worden gedeeld. Ik heb, om U niet te zeer te doen schrikken, opzettelijk tot nog toe verzwegen, dat Fransen van de Putte Minister van Koloniën worden zal. De wind waait nog altijd uit den verkeerden hoek, Amice! maar flaauwert tegen flaauwert, - allons, en ik die straks over nutteloos geharrewar met Mr. K. schreef. Wat ben ik tevreden na den loop, die de discussies over het Thorbecke-monument te 's Hage hebben genomen, voor het lidmaatschap der Sub-commissie alhier, om mijne grijze haren te hebben bedankt. Het zou anders geweest zijn Jurant, mais un peu tard, qu'on ne l'y prendrait plus.
De kamer in den toestand te laten als toen hij er het laatst in werkte en het huis der famille cadeau te doen, - om er na het overlijden der dames eene politieke bibliotheek in te plaatsen, waar waren Visserings hersenen, toen hij zich voorstelde, dat men over 20, 30, 40 jaren een publiek vinden zou, geneigd om daarvoor de boeken te koopen? En dan de karakteristieke weerzin aller professoren, in de stichting van beurzen, ten behoeve van jongelui die met aanleg voor politieke regtsgeleerdheid begaafd, na verkregen graad eenige jaren in den vreemde zouden kunnen vergelijken, - zoo als Willem I Thorbecke vergunde, - een weerzin die aan het licht bragt, welk geknoei er in de wereld plaats heeft, als zij over eenig geld beschikken kan. Immers Vissering's bedenking dat de naam des stichters van zulk een beurs vergeten wordt, houdt geen steek en al bleek zij gegrond, wat zou het deeren, als er een ontluikend maar onvermogend genie door werd gebaat. | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
Een statue! een statue, van iemand die een houterig figuur had, een statue, maar zonder concours van vreemde kunstenaars, dat veroorlooft onze nationale trots, eigenliefde niet, - nog één statue, ditmaal niet maar van Royer, maar van Strackée. Laat me billijk zijn - wij hebben Zondag te Leiden zijn standbeeld van Boerhaave voor het ziekenhuis gezien, en leelijk was het niet. Omgeven van de afschuwelijke leeuwen op de brug van Leiden, zult Ge zeggen, viel het ligt te voldoen, - neen, de houding is waardig - en, trots al de zwarigheid aan Boerhave's neus verknocht, neemt het gezigt, neemt de man in. Maar des ondanks zou ik mij zelve toeroepen: Que diable allait-il faire dans cette galère? als ik in eene commissie voor eene hulde aan Thorbecke niets anders goedgekeurd kon krijgen dan - een standbeeld. Maar ik moet eindigen, want volgens onzen hartelijken wensch, bij ontvangst dezes, van alle speldeprikken in den voet verschoond, zouden de oogen U zeer gaan doen, als ik U nog meer hieroglyphen te ontcijferen gaf. Nieuws van belang is er niet uitgekomen, we zijn midden in den zomer en hebben inderdaad heerlijk weer. Onzen tijdschriften, onzen dagbladen valt het aan te zien. Alles goeds aan U en de Uwen, ook van Sophie. T. à t.
Quack heeft U zijn speech pro Utrechtsch GenootschapGa naar voetnoot1 waarschijnlijk direkt gezonden. Overigens vermeldt Ch. Boissevain in het Handelsblad den inhoud getrouw. De gedachte is gelukkig. |
|