De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXLVIII
| |
[pagina 175]
| |
Hiertoe vinde ik zonder Uw bepaald voorschrift geen vrijheid, het overige is te onbeduidend - zelfs de ‘Maandelijksche kout,’ waarin Gij wordt voorgesteld als de schrijver van Hilda. Welke voorstellingen maakt zich toch zulk volkje van stijl en stemming - al het overige daargelaten. Het verbaast mij niet, dat Gij U opgewekt gevoelt, een artikeltje over die stukken van de Hydra te schrijven, - Gij, die mij eens bizar hebt geprezen, zijt inderdaad een zonderling in Uwe sympathie voor - zal ik zeggen, - excentrieken? Ik betreur het in goeden ernst, want vous aurez toujours assez d'esprit, zoo als Voltaire zei, ook al gaat Gij U niet aan dergelijke dingen te buiten. Apropos van Uw kop van Salmagundi,Ga naar voetnoot1 - want de staart is nog niet zigtbaar geworden - hoe hebt Gij van Uw publiek durven onderstellen, dat het Wash. Irving's Leven had gelezen, dat het werd bekend gemaakt met al zijne kunstgrepen, om bekend, om beroemd te schijnen eer zijn werk het was? Welk een ware schadenfreude voor mij en mijns gelijke, als ook Busken Huet zoo duister begint te worden, - wie drommel begrijpt het? Van Dorp heeft nog den regtschapen Noordendorp niet opgezocht, Noordendorp, die mij vertelde, dat hij U de Backer's Etudes sur la Litterature Néerlandaise had gezonden. Un homme averti en vaut deux, Noordendorp heeft geen groote opinie van de soliditeit of liever van het vermogen der beide tegenwoordige uitgevers van den Java-Bode - Gij zult beter onderrigt zijn dan hij, en toch zou ik het mij niet vergeven, zoo ik den wenk U niet in vertrouwen had medegedeeld. Aanstaande Zaturdag zal te 's-Hage een bijeenkomst plaats hebben, van, schrik niet, van liberalen, ter bespreking wat er te doen is, ten einde hulde te brengen aan de gedachtenis van Thorbecke. Ik hoop er heen te gaan, ten blijke van sym- | |
[pagina 176]
| |
pathie, niet voor het tweede of derde, maar voor het eerste Ministerie van dien naam, voor den man, die ons instellingen gaf in welke, kan hij het helpen? wij nog groeijen moeten? Wie deze afkeuren, zij laten ons nog altijd wachten op een schets van wat zij in hare plaats zouden wenschen, zij zien uit naar een man, - die mogelijk over eene eeuw komen zal. Un tiens vaut mieux que deux tu l'auras. Helaas, de kleinheid van deze, laat mij liever zeggen, aller kleinheid komt genoeg aan 't licht in het twisten over de verdeeling zijner nalatenschap. Gij leest niet, zooals ik, alle avonden onder het eten van een boterham en het drinken van een glas moezelwijn het Amst. Handelsblad - Gij wordt niet dag aan dag verveeld en gekweld door die anti-ultramontaansche, anti-jesuïtsche uitvallen, maar daarom ontgaat U toch den strijd met Rome niet, dien Bismarck d'un caeur léger schijnt te aanvaarden? Begrijpt Gij het van zoo practisch een kop? Ik twijfel er geen oogenblik aan, dat de zege in het einde aan de nieuwere begrippen gewaarborgd is, maar de schare daartoe met geweld te willen bekeeren, als hij op weg is te beproeven - maar van vervolging, uitzetting enz., heil te wachten? Kunt Gij U dat in hem verklaren? Wie in staat was uit den chaos van den Duitschen Bond een keizerrijk te scheppen, hem kon het niet zwaar vallen, den schijnbaar vasten, den inderdaad waggelenden troon van Napoleon III om te storten, - maar door den geest het gemoed te niet te doen, c'est autre chose. Uit Uwe Jeremiade over den afstand tusschen Kramat en Batavia vrees ik, dat Uw voet nog meer te wenschen overlaat dan Gij schrijft. Ik moet wel eindigen, met mij U als invalide voor te stellen, quoique ça cloche. Des te hartelijker zij U volkomen beterschap toegewenscht. Laudanum, oef! Wij hebben nog geen zomer, van 's avonds buiten zitten | |
[pagina 177]
| |
is nergens sprake. Maar Oostelijk Duitschland, maar Boheme verdrinkt in regenplassen en wolkbreuken, maar het Noorden van de Nieuwe Wereld verdort van zengende hitte, - wij hebben het koel maar goed, je suis un optimiste. Vele groeten van Sophie. Van ganscher harte Uw aller E.J.P.
Geen interessante brief, maar toch een antwoord op den Uwen van 28 April j.l. |
|