De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 171]
| |
XLVII
| |
[pagina 172]
| |
Zaan, zijn meisje te Zaandam met de blijde mare mogen verrassen! Ton caeur et une chaumière! Waarom zag ik, bij al die blijdschap in het verschiet, den twee en zeventigjarigen Thorbecke, Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken, op zijn ziekbed, ten prooi aan keellijden, opgedaan om de toejuichingen der Kamer te genieten voor zijn gewaand herstel? Vanity Fair! We zijn Zondag naar Utrecht geweest, niet om Quack, - er was vergadering van de Gids te Leiden bij 't molenaartje Fruin, - we hebben eenige plekken bezocht, waaraan heugenissen van L. van Santen zijn verknocht, we aten in het Hôtel des Pays-Bas. Het gezelschap was klein, het menu dat wij uit de opvolging der geregten leerden kennen, schraal, maar het gesprek leerzaam, allerleerzaamst. Niet, dat ik er deel aan nam, ik luisterde slechts, het quartet was d'une force! Aan het hoofdeinde zat een geëmancipeerde Friezin van vijf en dertig jaren, beweert G., et il s'y entend, maar mijn viertal heeren was louter beleefd jegens haar, niets meer - maak, al zijt Ge geëmancipeerde, eens eenig effect tegen vier zulke paaijen? De eerste was een Heer T., een schatrijke Middelburger, maar die Zeeland met der woon had verlaten, juist, nu dat gewest, volgens Uw fraai opstelletje,Ga naar voetnoot1 aan Europa werd geschakeld. Leeftijd circa 60, - haren, onbeschaamd sterke, maar witte; neus, die van een roofvogel maar zonder adelaars adelbrief. De tweede zekere Heer B., die spiegelruiten in zijn bureau had doen plaatsen, wel niet, om den jammerlijken toestand, waarin hij, al hoestende en kugchende verkeerde, in het oog te doen vallen. De lange dood van IJperen hoopte, dat het eindelijk zomer zou worden, als de noordenwind maar wilde wijken, dan - ik help het hem wenschen - dan zou hij, zei zijn docter, wel beter worden. | |
[pagina 173]
| |
Mon Colonel! ça dit tout, was de derde - een sterk gebouwd man, een eigenlijke houwdegen, die het trio beurt om beurt verzekeren moest, dat hij de ochtendmuzijk niet had bijgewoond, dat hij visites had gemaakt. Een van deze had hem daar zamengetroffen met eene vrouw, die hij in meer dan twintig jaren niet had gezien. ‘U is niets veranderd,’ had zij gezegd. ‘U even min,’ was zijn antwoord geweest. Et eux, de rire! ‘Anders!’ klonk het over mij uit den breeden mond van den vierde, ‘anders pleegt 30 en 50 en 50 en 70 nogal te verschillen!’ Hij kon het bij ervaring weten, de breed geschofte, niet lang maar gezet, die weinig haren over had op den glanzigen schedel, die onwillekeurig aan een stier deed denken. ‘Dat is wel waar, Burgemeester,’ klonk het. Hoe, dacht ik, zou het lot mij zoo gunstig zijn, zou ik waarlijk het genoegen smaken, den man voor mij te zien, wiens welsprekendheid mijn vriend Huet in der tijd bewonderde? Hij at van de vier of vijf schotels telkens twee maal, tot aan de taaije flensjes toe, maar hij was zeer matig in het wijndrinken, een half fleschje eeuwige St. Estèphe, zonder geur of gloed, al was de martelaar een mooije jongen. Doch hij maakte misbruik van het soja-fleschje. Soja in de beide borden soep, soja op de dubbele portie koud ossenvleesch, soja, soja tot op den zwezerik - och, vraag hem eens ten Uwent, Ge zijt immers in het ware sojaland? Er werd gepraat over een deserteur van ik weet niet welk pruissisch armee-corps, die bij het overbrengen te Coblentz van de Rhijnbrug was gesprongen! ‘Daar vielen twintig schoten,’ zei de kolonel. ‘Hier zou men hem hebben gesauveerd,’ weeklaagde T. ‘En kreeg men den kerel?’ vroeg B. ‘Levend of dood,’ zei de Burgemeester, ‘de Pruissische autoriteit krijgt wat ze hebben wil.’ | |
[pagina 174]
| |
‘Juist, Burgemeester!’ viel de kolonel in, ‘daar bemoeit zich geen philanthropie met dien parasiet der maatschappij!’ Ik wenkte den knecht om ons te waarschuwen als het rijtuig, dat ons naar A. brengen zou, vóór was. Het wacht, zei de jongen, ik had van Burgemeester K. en zijn drie vrienden genoeg! Als de deserteur eens den moreelen dienststaat van dat quartet op mogt maken! Francis A. scheen mij als Mevrouw G. gelukkig, met dien aangenamen indruk keerden wij huiswaarts. Met de hartelijkste groeten de Uwe. |