De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
houdt: de werken van Conscience voor Gideon en voor U Francois Coppée: Poesies, Lettre d'un Mobile Breton, Deux Douleurs, Fais ce que dois, l'Abandonnée en le Passant. Ik voegde er voor René Bakhuizen v.d. Brink een exemplaar van de tweede Uitgave van Proza bij. Wij zullen, zoodra De Vries & Co. mij hunne Nota hebben opgemaakt, kunnen beoordeelen, in hoe verre deze weg voor het vervolg boven de verzendingen per geregelde mails te verkiezen is. ‘En is er geen Kunstkronijk in het kistje?’ Neen, en wel om geen andere reden dan dat Sijthoff, dien ik aanbood in te teekenen voor den jaargang 1872, de Etsen van Unger in dien voor 1871 verschenen, niet meer separaat, niet meer tegen betaling afleveren wil. Eerstdaags denkt hij die bij elkander als eerste proeve van een Album Frans Hals uit te geven. Zoodra dat het licht ziet, teeken ik er voor U op in. Men vleit zich, dat Vosmaer er tekst of ten minste eene inleiding bij schrijven zal. U gewordt met deze mail de Spectator van j.l. Zaterdag, waarin Uwe opinie, dat een Duitsch kunsthandelaar Unger herwaarts zond, wordt wederlegd. De waarheid boven alles - ook is het zonder hartstogt, ten minste met bedwongen hartstogt gedaan. Begreep men bij het schrijven van dergelijke opstellen over het algemeen, dat edelmoedigheid nooit schaadt, en altijd gunstiger indruk maakt, men zou begonnen zijn, met U toe te geven dat E.A. Seemann èn het eerst ingenomenheid met onze oude kunst aan den dag legde, èn het eerst Unger's talent onderscheidde, - mais que voulez-Vous? le monde est ainsi fait. Eindelijk heb ik Unger gesproken, weinige oogenblikken slechts, maar waarin hij mij verzekerde, met genoegen Uw opstel I te hebben gelezen, - obgleich er für Rechnung des H. Sijthoff hieher gekommen war. | |
[pagina 168]
| |
Deze (Sijthoff) denkt hij, zou weldra eigenaar worden zijner Galerie zu Cassel, Braunschweig, en van Moderne Artisten. Gij hebt die beide eersten, volgens Uw opstel II aldaar gezien, ik verneem ten gevolge van mijn laatsten wel van U of Gij verlangt dat ik U die zende. Unger is nu naar Weenen vertrokken, waar hij tot Julij-Aug. '73 te werken heeft. Dan stelt hij zich voor herwaarts terug te keeren en voor Caramelli (firma F. Buffa & Zn.) eene reeks van etsen naar schilderijen op het Trippenhuis te vervaardigen. Voor deze heeft Vosmaer tekst beloofd. Uw artikel William UngerGa naar voetnoot1 heeft mij groot genoegen gedaan, - toen ik dezen sprak, was de mail nog niet aangekomen, - toch kan ik mij thans verbeelden hoe het schijnbaar nietige, rosse manneke met zijne blinkende brillenglazen er zich in zal hebben verlustigd. De oogen alleen kondigden een artist aan, - zijne vrouw was een lief Duitsch wijfje, maar had niets gedistingeerds. Zij is uit Weimar, - zij had te Haarlem angenehme Bekanntschaften gemaakt, maar verheugde zich toch zeer nach Wien zu gehen. Da lebt man erst recht! Onloochenbaar anders dan te Haarlem. - We zullen nu zien of het Handelsblad ook Uw tweede artikel behoudens wijziging van eene enkele passage zal overnemen. Ne vous arrêtez pas en si beau chemin, M. Charles. Ik zou het slechts billijk vinden als ook de Spectator dit deed, - schort het aan mij, dat, al heb ik persoonlijk Vosmaer dank te weten voor eene heusche ontvangst, wanneer dat ik mij tot hem wenden mogt, Flanor me toch te weinig aantrekt om hem er over te schrijven? Intusschen zijn hij en Van Limburg Brouwer stellig die zwei bedeutendsten Talente in welche sich die Zeitschrift zu erfreuen hat. | |
[pagina 169]
| |
Ik zond U eergister de tweede aflevering van Feringa's Vrije Gedachte. Welk een zonderling begrip van eenheid van beschouwing en eenheid van streven houdt die redacteur er op na, Constantijn over U het woord gunnende en U fluks zelf beneden Multatuli stellend. O afgoderij met dat verdoolde genie! Mad. de Gasparin blijft mijn cauchemar - la mine semble inépuisable. En wat het ergste is, ik vrees, dat Monsieur aan de beurt komt als Madame ooit aftreedt. Want ziet, hij heeft zoo'n mooi, zoo'n ernstig, zoo'n nuttig boek geschreven, la France, waarin hij zijn landgenooten zoo duchtig de les leest, waarin hij hun zoo'n goeden raad geeft! Och, ongeroepen geneesheeren - waarom die wijsheid niet uitgekraamd, toen Napoleon III nog de baas was en de zeden bedierf en Gij allen toezaagt of toejuichtet! Is het ten onzent beter? Wie er voor tien of acht jaren aan twijfelen dorst, dat Thorbecke ons voortdurend vooruit bleef brengen, wie meende dat hij zelf stil stond, werd verketterd! En nu, geen handen genoeg op zijn hoofd, ofschoon de minsten groot genoeg zijn om het te bereiken. We hebben geen Ministerie, we zullen er voor Julij misschien geen hebben, zal er veel bij verloren zijn, als de zaken geregeld haren gang blijven gaan? Mij boezemt de zaak niet het minste belang in, want ik zie geen man door eene groote gedachte bezield, dien ik gaarne de kans gunnen zou. Middelmatigheden, zij vloeijen over, - ook hebben wij onloochenbaar eenige talenten, - maar karakters? steek Uw lantaarn aan, en ga uit, de kaars brandt in de pijp als Ge weerkeert, zonder iemand te hebben gevonden. Honigh zal 5 Junij zijn examen doen, - ik heb goeden moed, al heeft Alberdingk begrepen dat hij, na de lofspraken van Huet en Boissevain toch wel eenige aanmerkingen maken, toch wel een beetje professortje spelen mogt. A propos van | |
[pagina 170]
| |
examens, het oudste dochtertje van Dr. Doorenbos, een meisje van negentien jaren, heeft Zaturdag de akte verworven van hoofdonderwijzeres voor het Duitsch. een alleropregtst, allernaïefst kind. Welk eene tegenstelling, die Dora van 19 en die Hroswitha van 30? Wat heb ik mij vermaakt met de eerste, pratende over de emancipatieplannen der laatste. ‘Ik weet niet, wat zij verlangt,’ zei het kind, ‘als ik haar met Pa hoor praten, dan denk ik in mij zelve: Emancipeeren? maar waarvan? Legt iemand mij dan aan band? Leer ik niet wat ik wil en als ik het weet, word ik niet bevorderd?’ Hoe dikwijls met haar over Duitsche Litteratuur pratende, schijnt ze mij inderdaad een bij, die van bloem tot bloem vliegt, heden der Sänger van den Wartburg, Wolfram von Eschenbach enz., morgen Gaethe en Schiller, dan Gutzkow, of Hamerling of Lingg: - Doorenbos, die altijd bij zijne hoorderesse op ruimte van beschouwing aandringt, heeft alle eer van die frissche ontwikkeling, van dien gezonden geest! Ik ben in mijne nasporingen over L. van Santen niet gelukkig. Van Vloten heeft in zijne Levensbode het beste uit zijn Brieven en zijn Album gebruikt, - dat te denken was! - bij de vele familiën, die zijn naam voeren, is geen blijk van belangstelling in dien verdienstelijken naamgenoot. Wordt dan in Uw jeugd Tibullus begroet - verbeter in een twintigtal jaren duizende dissertaties - heet verdienstelijk Latijnsch dichter - bezorg Leiden het eerste professoraat in de Nederlandsche Welsprekendheid - en wees over zeventig jaren vergeten of Ge nooit hadt geleefd! Napoleon lachtte om de onsterfelijkheid van schilders, zes of zeven honderd jaren kan hun werk den tijd weerstaan! IJdelheid der IJdelheden! Weest met U drietjes hartelijk gegroet van Uwen E.J.P. |
|