De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXL
| |
[pagina 142]
| |
en door onzen vriend den ploertenvervolger.Ga naar voetnoot1 Words, words, words, schijnen mij de deftige volzinnen van den eerste toe, het climax van dwaasheid bereikt zijne phrase als hij den Koning dankzegt voor den bijstand van dezen in het gewichtig werk der steenlegging. - En de andere? Och! dat hij niet altijd zichzelven zocht, tot in de voorrede toe gekweld door de gedachte wat de officieele feestredenaar, dien hij het leven zuur zocht te maken, in het hoogtijdelijk uur zeggen zai. A qui la faute, dat men het de woorden des Konings niet slechts aanziet, dat zij uit het Fransch zijn vertaald, fier d'être Néerlandais, maar tevens dat het in zijn hoofd zelfs niet helder genoeg meer is om te begrijpen, dat men zich niet tweemalen op de geringheid of het gering getal zijner woorden mag te goed doen. Ik heb mij zeer vermaakt met de vergelijking der beide teksten, de waarschijnlijk allergetrouwste van het Handelsblad, en de verbeterde schikking door de Opregte Haarlemsche beproefd. Nourri dans le serail j'en connais les détours
zult Gij zeggen en dieper zien dan ik. - Gunning heeft alle regt U zijn kwelduivel te schelden. Om de zeven jaren neemt Gij hem à faire en bewijst dat zijne gedachte niet de moeite waard is te worden ontleed, maar dat hij waarlijk wel slag heeft, van wat hij zich tot geen prijs wil zien toegekend.Ga naar voetnoot2 Ik ben zoo min den eersten als den tweeden Paaschdag uitgeweest, - ik zag op den laatsten des morgens den optogt, des avonds de gondelvaart uit het bekende venster, maar het is niet louter | |
[pagina 143]
| |
Distance that lends enchantment to the view
als ik bekenne, dat wij in vertooningen van dien aard vooruitgaan. De banieren, de zinnebeelden, de wagens waren fraaijer dan vroeger, er was iets artistieks in de schikking, courage, een volgende keer weg met de zwarte rokken en de witte dassen voor wie er in hun werkmanspakje veel flinker uitzien, en het ding zal de moeite waard worden er een Aprilbui voor te trotseeren. Doorenbos heeft gister voor de dames 1572, 1672 en 1772 herdacht en met 1872 vergeleken. Hem had het getroffen, dat er onder de vele honderden van den optogt geen tien kiezers waren. ‘Ik vrees, ik vrees,’ zeide hij, ‘dat zij, die zich daartoe thans te groot of te goed achten, geen toekomst hebben!’ - als wij nu maar 1972 konden halen, om te zien of hij onder de profeten heeft behoord. Illuminatie en vuurwerk waren als altijd schitterend en knetterend, zal daarin dan nooit verbetering komen? Of mag men, zonder profeet te zijn, beweren, dat de schare zich altoos in dat geflikker en geknal zal blijven verlustigen? Ik heb gemeend U de Souvenirs et IndiscrétionsGa naar voetnoot1 te moeten zenden, al zie ik Uw antwoord nog te gemoet, hoe verre zich mijn mandaat voor de Buitenlandsche Letterkunde uitstrekt. Het tijdschriftje Spar en Hulst heeft weinig om het lijf, anders ware het U geworden. Verbeeld U, de beide uitgevers zijn zoo weinig consequent, dat zij in hun eerste stukje eene lofrede op Allard Pierson plaatsen, die volstrekt niet met hunne zienswijze, op welk gebied ook, strookt. Wees hartelijk gegroet en blijf alle drie voor verkoudheden bewaard, als waaraan wij beide lijden.
de Uwe. |
|