De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXVIII
| |
[pagina 135]
| |
Wordsworth aan Lord Byron de voorkeur gaf, waarom hij onder de Fransche dichters des tijds Béranger waardeeren moest. Wij waren daardoor weer in Frankrijk gekomen en wat anders leidde ons tot Les deux cousins,Ga naar voetnoot1 dan de fraaije verzen van Hugo's Naissance du Duc de Bordeaux: Nous, ne craignons plus les tempêtes!
Bravons l'horizon menaçant:
Les forfaits qui chargeaient nos têtes
Sont rachetés par l'innooent!
Quand les nochers, dans la tourmente,
Jadis voyaient l'onde écumante
Entr'ouvrir leur frêle vaisseau,
Sûrs de la clémence éternelle,
Pour sauver la nef criminelle
Ils y suspendaient un berceau.
Zie, dat had Uwe schranderheid moeten raden, maar ik roep haar tot weêrziens toe bij de apparitie van Shelley. Als Charles Boissevain mij komt interpelleeren, waarom ik hem zoo geheimzinnig spoken doe, dan verzeker ik U, dat er hartelijk zal worden gelagchen en dat niet enkel over het alles als caviaar slikkende publiek! A propos van dien jongen Vriend, vindt Gij niet veel aardigs in het tweede zijner vertoogen over de Weelde, (Algemeen Handelsblad der jongste dagen) in dat over de Vrouwen, bedoel ik. Het is jammer, dat hij blijkbaar of te weinig tijd, of te weinig tact heeft om hier te bekorten en daar aan te vullen, opdat het een geheel worde door zijne evenredigheden. Wijs er hem den weg toe, door in den Java-Bode het artikel niet maar over te nemen, door het om en over te werken. Gij zult er hem een wezenlijke dienst door doen. En dan droom ik van een ‘Ingezonden’ stukje door Me- | |
[pagina 136]
| |
vrouw Huet, die het met Boissevain in menig opzigt niet eens is, die onze verveling niet aan onze weelde wijt, die de laatste eer uit de eerste verklaart. We zijn zoo voorbeeldeloos lamzalig. Mijn jongste bezending brochures getuigt er van; - de photographietjesGa naar voetnoot1 zijn een cadeautje voor Gi, van wien wij in lang niets hoorden. Om tot de boekskens terug te komen, - de verzameling is bont als het binnenste der Arke Noachs en toch de eigenlijke verscheidenheid van dieren ontbreekt. Dat wij overigens aan het twee aan twee getrouw blijven, blijkt tot uit de interpellatiën toe, Jorissen niet zonder Haffmans en Haffmans niet zonder Jorissen. Deel mij na inzage eens mede of Gij wenscht dat ik het Geuzen Liedeboek en VergersGa naar voetnoot2 voor U vervolge, Annie FooreGa naar voetnoot3 scheen me de kans U daartoe te verbinden waard, - al zijn de platen.... Maar wij hebben wel een mooi prentenkabinet, doch ze liggen achter slot in een zware kunstkast, die in een boekenkamer staat in het Rijksmuseum - voor het publiek slechts bij uitzondering toegankelijk, alleen bij gunst te bezien! A.C. Kruseman zou wel een bundeltje kritiek willen uitgeven, als ik maar wist, wat ik er in zou moeten opnemen. Weet Gij het? ‘als Gij het raadt zult Gij een prijs hebben.’ Constantinople en Fracasse hebben niets met den Wonderdokter te doen, maar de drie auteurs geven gelegenheid tot benijdbare tegenstellingen.Ga naar voetnoot4 Bonjour Philippe! Gij zijt dus evenals ik door den omvang, door het begin | |
[pagina 137]
| |
en het einde van Hilda afgeschrikt. Les apparences sont trompeuses, mon Ami! geen schepsel spreekt van Uw ‘de kroon spannend nommer’ der Letteroefeningen, - Hilda is nog als in December aan de orde van den dag. Niet het minst door den Amsterdamschen ‘kanselpaljas,’ stijl van Dr. Van Vloten, waar het Van Gorkom geldt. Men zegt, dat de onhebbelijke Mr. Van Valkenburg (niet van Valckenburgh, ou diable l'aristocratie irait-elle se nicher?) niemand anders is dan S. Katz Jr., maar deze ontkent het. Tot nog toe vind ik zijn Maandelijkschen kout meer gemeen dan geniaal. Ik heb het genoegen gehad om Uwent wille onzen Père Noble te bezoeken, maar Uw broeder Charles heeft hem geen bescheiden U betreffende toevertrouwd. Hij verwees mij naar Uwen gelastigde P. Huet te Haarlem. Doch ook daar ving ik bot. ‘Neef Charles had hem voor neef Coen niets achtergelaten.’ Waar schuilt dan voor Uwe letterkundige belangen Uw vertegenwoordiger? Van Kampen beloofde me Schadd eens bij me te zullen zenden, maar de man vermoedt teregt dat er bij mij niets te verdienen valt. Ik verneem thans, dat zijne colporteurs het publiek den pols voelen in hoe verre een nieuwe uitgave van Lidewyde kans van slagen heeft. Moge hij lang genoeg aarzelen, dat mijn vorige U kan geworden zijn, om, zoo Gij het wenscht, een spaak in het wiel te steken. Mogt Gij een woordje over de Aprilfeesten in het midden brengen, doe, bid ik U, dan toch Onno Zwier regt, die voor honderd jaren meer fantasie had, bij meer vaderlandsliefde, dan de gansche bent, die nu van het eeuwfeest partij tracht te trekken. ‘Weldra meer,’ besluit Ge. Nous verrons, maar wees er intusschen met vrouw en kind niet minder hartelijk om gegroet van ons Tweetjes. |
|