De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXVI
| |
[pagina 128]
| |
neer op haar plaats - maar waar was het torentje? - Spoorloos verdwenen, arm ding! De koffij had niets van het délicieux breuvage, 't geen wij onder zeker houtje genoten - en ofschoon Groote Club Restauration Robeck, witte persico was er niet - roode, enkel roode. Toen togen wij, verbeeld U met de deftige romancière, naar Boas en Judels, thans directie Victor Driessens en zagen 99 Beesten en 1 Boer en
In mijn armen, Carambol!
Als ik ooit bekeerd worde tot de spreuk van Swift Vive la Bagatelle, dan abonneer ik mij in dat theater. Mevrouw Bosboom was letterlijk moe van het lagchen, en wij deden de Drie Jongens van de Brandspuit gaarne cadeau. Ch. Boissevain heeft mij verteld, dat De Veer zich tot het Handelsblad had gewend, om zich over Uwe stoutigheden te beklagenGa naar voetnoot3. De Redactie hoorde hem aan, ‘maar bedenk dan toch, Mr. De Veer! dat Uwe overdrijving van het sentimenteele prise gaf.’ Kranke troost! Sedert blijkt de man van het stevig gebindte bij het Vaderland open oor te hebben gevonden. Als er eenige handigheid in zijn antwoord is, dan schuilt deze daarin, dat hij het niet slechts voor den lijkenbidder bij Moerke, dat hij het ook voor Kappipo, Van Houten en Fransen van de Putte opneemt. Toujours un peu de vérité etc., de maatschappij ten Uwent, de wereld om U heen inspireert tot nog toe niet. Ik zal de laatste zijn er mij over te beklagen, zoo Gij in de onze zooveel belang blijft stellen, als de opstellen over Jacob GeelGa naar voetnoot1 aan den dag brengen. Gij zult door de toezending van Wolters supplementGa naar voetnoot2 hebben gezien, dat ook hier het weglaten der voorrede enz. geen genade vond. Uw wenk over | |
[pagina 129]
| |
het voorbijschieten van het doel in den uitval tegen de romantiek, schijnt mij volkomen juist, het gansche stukje heeft mij veel genoegen gedaan. Doorenbos zag te veel, zag schier alleen den filoloog. Er is eene Nemesis, ook voor Geel, hij wilde niet uitgeluid worden en nu moet hij zich met een biograaph als Wolters vergenoegen. Ik heb heden-ochtend mijn tijd verpraat met Schaepman over Uw Lidewyde. Beijers, de Utrechtsche boekverkooper, had hem verzekerd, dat een tweede druk ter perse ging. Ik betuigde hem, het niet te gelooven, dat Ge dit zoo mir nichts dir nichts goed vinden zoudt - en tijd om over te werken, hoe zoudt Ge dien vinden? Hetzij daarmede zooals het wil, de appreciatie van het boek door Schaepman heeft mij veel genoegen gedaan, hij erkende de portée ten volle, al had overhaasting belet, die voor de meesten duidelijk te doen worden Gij ontvangt met deze mail eenige April-prullen, door Groen geprezen! Och, die taktiek van een politicus: Alberdingk ThijmGa naar voetnoot1 houdt zich cordaat, maar toch kon de man zich ook het gedrag van Nuyens en de Tijd verklaren. Ja, welk zwenken kan men zich dat niet! Netje X. is geëngageerd met een jongmensch, H.S. Ik ken Netje's beau niet, maar ik hoop voor haar, dat hij van zijn vader niets zal hebben geërfd dan 's mans geld. Want de oude Heer S., die onder den pseudoniem van Michiel Adriaan schreef, was nog minder beminnelijk dan de respectabele patroon van dien naam in den kring van Clarissa Harlowe. Lieve hemel! roept Mevrouw Huet uit, welke contrasten, Netje en Clarissa. Maar de kruijer wacht op de brieven en bovendien als Uw verhuizen U niet verontschuldigde, had ik lang La Bruyère's | |
[pagina 130]
| |
laatste middel moeten beproeven, celui de ne plus écrire. Troost U over de warmte ten Uwent, na een paar dagen bedriegelijk lenteweder hebben wij noordoosten wind en guren graauwen hemel. Alles liefs van ons beiden aan Mevr. en Gideon. de Uwe. |
|