hoû je buiten de politiek, of mot jij er aan doen, wees als ik altoos consequent.’ Of de schalk De Vries groote oogen opzette zei hij niet, maar Van Hall vond dien eigen lof toch wat kras. ‘Het is waar, Nancy!’ voegde hij er tot zijn dochter bij, ‘een beetje heb ik wel gevariëerd!’ En dat beetje was de republikein van 1793 en de orangist van 1813 quand même.
Eindelijk kwamen de professoren aan de beurt, van D.J. van Lennep tot N.G. van Kampen, ten leste verscheen A.R. Falck. Of wij van dien aardigen vent ooit eene volledige biographie zullen krijgen? J'en doute. De Vries vertelde dat Falck, lid van het Instituut geworden, bij zijn uitstappen uit de diligence tot den koetsier van het toenmalig brommertje had gezegd: ‘Naar het Hotel des Instituuts.’ De diplomatist had iets deftigs in zijn uitdrukking - van daar die sleepende tweede naamval. ‘Reintje,’ zoo noemde Falck zichzelven, reden genoeg om niet deftig jegens A.R.F. te zijn, Reintje vond dat hij er gaauwer was dan hij gedacht had, maar, ja wel, waar stond hij? Vóór het Blinden-Instituut!
‘Kerel,’ zei hij tot den koetsier, ‘naar het Instituut op den Kloveniersburgwal.’ ‘Voort’ klonk het, en voort ging de knol, de Heerengracht af, de Kalverstraat in, den Doelen voorbij, daar hield de sleeper weêr op.
‘Mis, man!’ riep Reintje, ‘dat is het Oude Mannenhuis.’
Was Falck niet de prototype van Bakkes, het lid der Academie, dat met de Academie gekscheert?
‘Het getuigt niet voor Uwe gesprekken,’ zegt Gij, ‘dat de heer De Vries anecdotes ten beste moest geven,’ maar ben ik dan niet begonnen met Uwe afwezigheid te beklagen? Kom daarom echter niet hals over kop terug. Ge zoudt als ik Jeremiaden schrijven!
Maar ik moet eindigen - de logés die bezoeken hebben afgelegd komen te huis. Heden-avond wachten wij Mijnheer en Mevr. Hasebroek.