De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXIII
| |
[pagina 116]
| |
Het is Schaepman's eigen schuld, dat hij er zoo slecht afkomt, zelfs op zijn standpunt bood het onderwerp menige belangrijke zijde aan, moedwillig voorbijgezien. Wat hij te zeggen had, verkondigde hij alreeds in het leelijk ‘Woord Vooraf’, zoowel hier als te Rotterdam. In beide proza en poëzy ontleent hij eene gedachte aan Th. Gautier, het overnemen naauwelijks waard. Ik vrees, dat zijne veder te vaardig wordt. Of schort het slechts aan mij, dat zijn aanhef, het verdwijnen van den vrede, geen duidelijke voorstelling geeft? Vader en moeder bij de wieg zoo rustig gezeten, het wichtje, dat spoedig den eerste missen zal, als de laatste in eenzaamheid schreit, er was stof te over voor een aandoenlijk tafereeltje, - maar dan hadden wij er die snaar en die harp kunnen missen en die gansche te kwader ure op het doek gebragte landschapstoffaadje. Het Leed des Oorlogs is onloochenbaar beter geslaagd, maar waarom Odin en Waterloo en Simoem in eenen adem? Is het eerste eene toespeling op de afkomst der Germanen, het laatste eene toespeling op de Turco's? ik durf ze er naauwelijks voor aanzien, maar Waterloo blijft eene nuttelooze, verwarrende datum, terwijl er, wat dat veld aangaat, daar wel koren wast, maar geen mos groeit. Dan zag Beets indertijd beter. O zee van groene en geelende airen,
Hoe welig golft Gij over 't graf
Der sluimerende heldenscharen,
Wier arm Euroop den vrede gaf.
Hoe jammer, dat een talent, 't geen zoo goed teekenen, 't geen zelfs zoo geestig schetsen kon, niet enkele onjuiste trekken weet weg te wisschen, dat het op tinten en toetsen niet keurig is. ‘Los en vrij staan,’ van welk meisje of vrouw ook gezegd, is leelijk, hoe veel leelijker dan van de Koningin der Steden, maar dat spotziek uitzien naar het nieuwtje van | |
[pagina 117]
| |
het heden is aardig. Wolkenloos, niet wolkloos was de lucht, toen zij te wapen vloog - toen zij droomde van de zegekroon te Berlijn - als het maar aangegeven ware tusschen welke toestanden het intermezzo werd gespeeld, - als dat geeuwen òf geïgnoreerd òf gemotiveerd ware, de tegenstelling van Offenbach's muzijk en den donder eener batterij zou toejuiching verdienen, bravo voor dat 't frischt Uw zenuw op!
Bl. 13 is een der beste van het boekske, maar die arme Marseillaise! Er werd haar regt gedaan - en ziedaar wat mij aan Schaepman boeit, de bewonderenswaardige billijkheid waarmede de dichter menig verschijnsel waardeert, eer de priester het vervloekt, er wordt haar regt gedaan - in de fraaije verzen van. Herinnert ge U den dag,
tot Vloog juichend ze altijd voor.
Waarom echter dan die anticlimax van een lied, dat den troon in het slijk werpt tot een lied dat smetloos hermelijn scheurt? waarom het dat lied geweten? Uit de puinen beurde
Zijn hoofd de Jacobijn.
Of schort het weder aan te weinig keurigheid van uitdrukking, dat die gedachte zich hier dringt tusschen de straks begonnen en nu eerst voltooide kenschetsing van dat lied? Hoe zeer hij dichter is, waarom doet hij het ons slechts vermoeden uit de aanduiding, dat in het lied der gevallen engelen nog de weergalm wordt gehoord van den zang uit reiner sfeer? Si l'eau manque à la rivière,
C'est la faute à Voltaire.
| |
[pagina 118]
| |
Hoe gaarne had ik hem dien God-Voltaire geschonken. Genoveva is fraai geschilderd - waarom herinnert Hoe anders was het toen
aan Schiller's Wie ganz anders, anders war es da,
doch dit is eene kleinigheid, bij dat onverklaard, onverhoord bidden van Vincentius, bij den gebrekkigen overgang tot Waanzin en Schuld. Hoe jammer van een hand, die zoo gelukkige grepen weet te doen als Forbach en Wörth, als zelfs Sedan zou zijn, als er geen sprake ware van tooneelzwaard en tooverban! Wat is er geworden van de veelzijdigheid van Da Costa's Politieke Poëzy, waar het waardeering van verscheiden volkstoestanden gold, hoe eenzijdig hij zijn mogt waar sprake was van geloof? Of zou zijn Germanje niet grootscher indruk hebben gemaakt, dan de gestalte die uit den zang van den Zoon des Noordens verschijnt? Het Parijs van bl. 20-21 is het fraaiste uit het vers. ‘Laat, laat de doggen los,’ blijft mij duister, misschien, dewijl mij een Fransche photographie heugt, op welke Wilhelm de doggen tegen Parijs los liet. Maar hier staat: ‘Uw gorgel uitgewrongen.’ Gij zijt meer in staat de passage Jersahel en Jezabel te waardeeren, dan ik, die nooit meer van Jezabel las, dan wat ik behoefde om de toespelingen in Athalie te verstaan. Pius IX = Naboth! Er is onloochenbaar kracht in het tafereel van het Parijs der Commune, maar ik zou geen weg weten met een God, die zich bloed in het aangezigt werpen liet, al nam hij er dan ook wrake voor in het voorspel: Daar liep een beven door der sterren glansgewemel
En siddrend week het licht!
| |
[pagina 119]
| |
Maar de voorstelling valt een Catholijk ten goede te houden - doch dat is de verschijning van Voltaire aan Schaepman niet, aan Schaepman, die weten kon dat, moest hier iemand worden opgevoerd, dit niemand anders zijn mogt dan Rousseau. De eischen van den derden stand, de eischen van de bourgeoisie werden door Voltaire bevredigd, voor die van den vierden streed Rousseau, en trots den vloek, dien de verbijstering der Commune treffen mag, wat deze teregt vorderde, het zal haar worden verleend. Wanneer? hoor ik U vragen en bedenk wel wat laat, dat ik te lang over Parijs voortpraatte, dat mij niets beters te doen overblijft met geen woord van het slot te reppen, waarover ik Uw gevoelen verneem - drie maanden na heden. Och! die afstand! Ingesloten gewordt U het connossement over de boeken van Gideon per Hollandia en eene nota van het bedrag der boeken en de assurantie f 433,75. Die der kist ontbreekt mij nog, maar gewordt U later, met Uw eigen zondenregister over 1871, als ik den tijd tot opmaken vinde. Sophie verzoekt mij, Mevrouw hartelijk dank te zeggen voor haren welkomen brief van 4 Dec. 1.1. Wij hebben nog niets van Mevr. Theben Terville vernomen, dan hare aankomst, in de courant, hoe welkom zal ons haar bezoek zijn, om eens veel van U drietjes te hooren. Ik kan mij U maar niet als dik voorstellen, maar boontje komt om zijn loontje, denk aan Louis Ulbach, dien dikzak. Hij is er nog beter afgekomen dan het zich liet aanzien, ofschoon hij eigenlijk geen straf verdiende. Maar het loopt in Frankrijk de spuigaten uit. Wie kan het langer voor die verwarde wereld opnemen? Thiers, die nog altijd naar een succès oratoire jaagt, die sedert 1830 eigenlijk meer achteruit dan vooruit is gegaan. En te moeten erkennen, dat er nog niemand is die hem opweegt? | |
[pagina 120]
| |
Chimène, qui l'eût cru? Rodrigue, qui l'eût dit?
De heer Josua van Eik heeft mij een exemplaar vereerd van zijne uitgave voor Christelijke Lectuur der Brieven van Groen van Prinsterer aan Da Costa, - ik zal U de eerste aflevering met de tweede zenden, als die belangrijker blijkt, - in de nu verschenen bladen zijn beide mannen elkander nog te vreemd, dan dat wij veertig, dertig jaren later bij het lezen hunner briefwisseling veel zouden gewaar worden. Tenzij het U gelukt, tusschen de regelen te lezen, en mogt Ge dit willen beproeven, dan zende ik U gaarne een exemplaar. Maar voor Uw publiek le Réveil n'a rien d'attrayant. Pierson's boek over Pruissen, het zwijgen over den inhoudzelf bij de lofspraak, der inleiding gewijd, die ons Hollanders pluimpjes geeft, in het Handelsblad - het ontbreken van alle oordeel er over in wat onze critische tijdschriften heeten, maakt de verontwaardiging der hier gezeten Duitschers gaande, - men spreekt er van het in het Duitsch te doen vertalen, ten einde men hem doortoffele. Maar ook dat onderwerp zou Uwe schare koel laten, en de historie van Pruissen, liever nog zijn schema van deze, meer voorbereidende studie eischen, dan door een opstel in Uwen Bode zou worden beloond. De feestvieringskoorts maakt hoe langer hoe meer slagtoffers. Van den Briel naar den Bosch gewaaid, blijken nu ook Vlissingen en Haarlem besmet. Alles als ten Uwent J. Pietersz. Koen. Doe spoedig van U drietjes iets hooren aan Ons beiden. Uw opstel over VinetGa naar voetnoot1 is fraai, maar waarom zijne beeldtenis niet uitvoeriger geschilderd? |