De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXXI
| |
[pagina 109]
| |
welsprekend wordt, met de apostrophe aan den Menschenhater, die het begin van het stuk had moeten zijn. Geeft Gij boven mijn opvatting de voorkeur aan die van de Haarlemsche Courant, die van louter ‘booze luim’ spreekt? Ik vrees het niet. En nu is de beurt aan mij om te bekennen dat ik onverbeterlijk ben, want ik begin met te gispen in stede van het met dankzeggen te doen. Uwe appreciatie van Honigh heeft mij veel genoegen gedaan. Gij hebt hem er regt gelukkig door gemaakt. Eergister-avond kwam hij van de Zaan, waar hij Oude- en Nieuwe Jaar hield bij zijn aanstaande, laat aan, - hij trof Doorenbos bij ons, wiens familie te Laren woont. Doorenbos is zeer tevreden de ingeving gevolgd te zijn, daar, in het Gooi, de tente van zijn gezin op te slaan, en hier met zijn oudste dochter, die reeds haar examen als onderwijzeres met goed gevolg doorstond, op kamers te leven. Dingsdagavond kwam hij over om hier Woensdag zijne lezing voor dames te houden, kwam alleen, de vacantie duurt nog tot den 9den - kwam zeer moê, de bolderwagen van Laren had bij de gladheid van den weg even langzaam als hobbelend gereden. Een sigaar, een glas wijn restaureerden hem spoedig, hij was weer de drokke prater in wien Bakhuizen belangstellen, in wien hij behagen scheppen mogt, zoo ongedwongen, zoo waarlijk mensch is hij in menig der beste beteekenissen van het woord. Daar kwam de twee, drie en twintigjarige Honigh de Java-Bode halen, ik had hem verwittigd hoe gunstig het oordeelGa naar voetnoot1 was uitgevallen. Sophie bekent hem nog nooit zoo op zijn dreef te hebben gezien, de jas ging ditmaal van zelf uit, de bouffante op zij, en ik waarschuwde. En Uw aanval op het tooneel werd gelezen en genoten, de jonge Dr. Rive lachte hartelijk mede. | |
[pagina 110]
| |
Ondeugd, zeg nu niet, dat Gij alleen door de paria's der maatschappij wordt gewaardeerd, ten mijnent door een Roomsche,Ga naar voetnoot1 door een docent, door een hulp-onderwijzer aan een armenschool. - ook Charles Boissevain heeft in het Handelsblad zoo goed notitie van Uw opstel genomen, as he deigns to do of my poetry. Nous voilà quittes. Gij hebt mij wel eens ‘eene particuliere smake’ toegekend, - en daar voorbeelden veel duidelijker maken dan definities, begin ik te begrijpen, wat Gij meendet. Daar hebt Ge de bruiloft en Juliaan's moord gekozen, ter aanbeveling van den WonderdokterGa naar voetnoot2 - mij scheen het eerste fragment lang en het tweede zwak, - Mevr. Bosboom is tegen mannen van stavast opgewassen, maar bij ............Ga naar voetnoot3 legt zij het af, dunkt mij. Intusschen wenschte ik van harte dat ik U van het echtpaar blijder berigten zenden kon, dan ik mede heb te deelen. We hadden ons gevleid ze hier te zien, Sophie stelde zich voor ‘wat gist in dit duffe beslag’ te brengen, - daar is hij oudejaars-avond, terwijl vrouw en zuster ter kerke waren, ernstig ongesteld geworden. Ramaer heeft rust aanbevolen, volslagen rust in de huishoudkamer - het koude weder schijnt zijne ingewanden te hebben aangetast. Thans gaat het iets beter, schrijft Mevrouw, maar hij mag nog niet naar het atelier gaan. Er is mij in de laatste acht dagen niets merkwaardigs ter hand gekomen en de jongst verschenen brochure, Pierson's Pruissen,Ga naar voetnoot4 heb ik U niet gezonden, deels dewijl men mij vertelde dat hij U zijne boeken direct zendt, maar vooral uithoofde van het onbeduidende van het boek zelf, en het | |
[pagina 111]
| |
flaauwe van de inleiding, die ons prijst als een volk, dat nog vele bewonderens-, benijdenswaardige eigenschappen heeft. Quack is dezer dagen weer opgedoken, - hij kwam vertellen, dat hij van de Nieuwe Rotterdamsche Courant afscheid had genomen, ik heb het aangehoord en gezwegen. Hij deelde verder meè, dat hij veel voor de Gids zou werken. Ik hoorde weer aan en zweeg weer. In No. 1 is geen letter van hem te vinden, - hij heeft zeker gevreesd niets te kunnen leveren, dat bij dat opstel uit CheribonGa naar voetnoot1 halen zou. Faute de mieux ontvangt Gij met deze mail de Lovelingetjes - Uwe uitdrukking ‘ik wist niet, dat ze zoo mooi waren,’ doet mij vermoeden, dat ze ten Uwent nog nieuw zullen blijken. Voor iemand die als Gij aan Heine heeft gedaan, schuilt er stof genoeg in voor een artikel. Ik voegde er het bekroonde opstel der gehuwde derde (halve) zuster aan toe, - de vrouw die mij persoonlijk na Mevr. Ledeganck te Gent het meest interesseerde. De laatste moet een beeld van levenslust zijn geweest ‘de mooije Virginie,’ de penseel van Rubens waard, - Mevr. S. is nooit mooi geweest, maar die donkere zwarte oogen, maar dat livide gelaat, maar die fijne trekken, zouden mij aan Ophelia hebben doen denken, ware het struikgewas achter Heeremans hof inderdaad geboomte, ware die vliet een stroom geweest. Buiten de wilgen, die zich weerspiegelden ontbrak er nog iets, - deze Ophelia was niet jong meer. - Ik heb het zeker door mijne opinie over de Vlaamsche letterkundigen, in het boek over Bakhuizen van den Brink bij Heeremans verbruid, want na een hartelijken prettigen brief is er van het beloofde bezoek ten onzent niets gekomen, vernam ik geen jota meer. En toch is Vuylsteke hier geweest. I am resigned! Reeds voor de ontvangst van Uwe teregt verpletterende | |
[pagina 112]
| |
kritiek had Van Zeggelen besloten zijne vertaling van de Misanthrope om te werken. Is er dan onder de vrienden van zulke luî niemand, die hem waarschuwt dat dergelijke arbeid boven hunne krachten is? Vooral dewijl men beweert, dat wij reeds drie of vier vertalingen van Alceste bezitten, beter dan de zijne. Lindo zal zijne schets van de opkomst der ontwikkeling van het Engelsche volk wel nooit voltooijen, verneem ik, daar Froude zijn History of England met de regeering van Elisabeth staakte. Ik geloof dus goed te hebben gedaan, U dat taaije boek niet te zenden. Interesseeren U de nieuwere Fransche poëten Lacaussade, Bergerat, de talentvolste van allen, Francois Coppée vooral? Zoo ja, dan zend ik U gaarne de dunne deeltjes. Zoo neen, heb geduld en ik zal er in mijne Herinneringen en Mijmeringen wel toe komen, als deze voor Uw blad bruikbaar mogten blijken. Gij hebt, bij het inzien dezer regelen, na ontvangst van het geheele opstel No. V reeds over het tweede gedeelte van No. IV beslist. Robert Browning is geen dichter van wien voor Uw publiek, naar Uwe Mengelingen te oordeelen, partij valt te trekken. En toch, wat gaf ik er niet voor, eens met U over hem te kunnen praten, vooral naar aanleiding van zijn laatste gedicht, Balaustion's Adventure. Ik heb er Wiselius' Alcestis bij opgeslagen, en mij verbaasd, dat wij een publiek hadden, 't geen, volgens de verzekering van J. de Vries, de opvoering van dat treurspel kon genieten. Vele groeten aan Mevrouw, die, volgens Sophie, zeker bezig is, het lang beloofde stukje over Mad. de Sévigné te schrijven, - alles liefs aan Gideon. Van ons beide. |
|