De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXIX
| |
[pagina 100]
| |
van Ten Kate,’ en het antwoord op de vraag van Saeur Anne luidt nog altoos: ‘Je ne vois rien qui ressemble à Barbe Bleue’, maar tweede verontschuldiging, kan ik het helpen, dat een vriend, die mijn zwak voor Dissolving Views kent, mij van maar ‘een zijsprong of wat’, spreken deed? Hij wilde uit mijn aanhef wegwisschen wat deze in voce Sint-Helena persoonlijks had, - en hij wijzigde mijn plan! Och, die afstand! Toen Charles Boissevain mij veertien dagen geleden door zijn bezoek een aangenaam uur bezorgde, vertelde hij mij, dat het IVde mijner opstellen in de Java-Bode geheel was afgedrukt. Hij moest dus het mij ontbrekende bijvoegsel, waarin het tweede gedeelte kon zijn opgenomen, hebben gelezen. Hij zou het mij den volgenden dag zenden. L'aimable étourdi schreef drie dagen later, dat - het circuleerende opstel zoek was geraakt, natuurlijk bij een bewonderaar, dien ik den diefstal vergeven moest, enz. enz. Ik zocht toen in Doctrina naar het bewuste bijvoegsel, vergeefs, ik trachtte het bij den ‘regtschapen’ Noordendorp op te sporen, - hem was het in zijne exemplaren evenmin geworden. Uit Uwen brief zie ik nu - dat het tweede gedeelte nog ongedrukt is. ‘Het zou het gros Uwer lezers niet aantrekken.’ Spijten doet het me, maar verhelpen kan ik dat niet. Als ik niet op mijn pooten teregt zal komen, als ik, om met Gideon te spreken, uit mijn vel zal schieten om op Ten Kate's kop te belanden, dan moet ik van Bilderdijk en Da Costa mogen gewagen naar hartelust. Ik ben benieuwd te zien, wat er van de beproefde bekorting geworden is, volgens mijne aanteekeningen zal er niet veel gelegenheid toe zijn. Ik zegen Uw inval de kopy van V te hebben doen zetten, - Gij kunt nu met een blik overzien of het stukje U past, en ik weet ten minste wat ik geschreven heb. Gister zond ik U de twee feuilletons, de Adam's Piek. Er | |
[pagina 101]
| |
is gang en gloed in die fragmenten, slechts weinigen hebben slag van stijl als C. van Nievelt. Wie is hij? Zijne initialen passen volkomen voor C. van Nispen uit de Tweede Kamer, maar stel U eens voor welk een viesch gezigt die fijne Roomsche er bij zetten zou.Ga naar voetnoot1 Ik heb hier hooren zeggen, dat de schrijver een Oost-Indisch ambtenaar is, maar of hij nog ten Uwent vertoeft of naar het vaderland terugkeerde, no lo so. Het zou voor den Java-Bode eene wezenlijke bonne fortune zijn, als hij zijne fragmenten inzond. Ik voegde bij die bladen Donker's Gravin Olga,Ga naar voetnoot2 ‘van den schrijver,’ dien ik er met geene lofspraak op zijn werk voor bedanken mogt. Als teeken des tijds verdient het echter te worden opgemerkt. Er met Schimmel over pratende, ontzegde deze het alle levenskracht, toch schijnt het publiek van het Leidsche plein er behagen in te vinden. Maar niet uit dien hoofde stond ik U mijn exemplaar af. Er schuilt aanleiding in voor een alleraardigst artikel van Uwe hand - voor Uw publiek. Allons! point de malice! Niet de minste, maar Catharina de IIde wordt ten tooneele gevoerd, bij het eerste zien verliefd op Iwan. Ik dacht aan Byron's behandeling van dezelfde stof, in zijn Don Juan. Vergelijk eens - en Uw artikeltje zal ons amuseeren. Hollandsche kieschheid is toch van eene bijzondere soort, - hoe vindt Gij Olga, Iwan waarschuwende voor Catharina, die hem den weg van Potemkin en tutti quanti wil doen gaan!! ‘Het is het bewijs dat Olga op den lijfeigene verliefd is.’ Charmante comtesse! Sedert Gij zelf tooneel hebt gespeeld, verbeelde ik mij, dat die wereld U meer belang inboezemt dan vroeger. Bedrieg ik | |
[pagina 102]
| |
mij, geef me een wenk en toezendingen van dien aard houden op. Het is alleen voor liefhebbers caviaar. De Gids van deze maand houdt eene Novelle in, die algemeen attentie trekt. Het tijdschrift doorbladerend toen het mij den laatsten avond van November gewierd, boeiden mij begin noch slot. Het werd uitgeleend aan getrouwer lezers. Daar begon het vragen links en regts, wie toch is ‘Constantijn’? Daar kwam de Spectator met de reclame voor het motto ten behoeve van Indische philosophie of poëzy door V.L. Brouwer, maar ook met zijn lof voor de onpartijdigheid van het stukje. Daar kwam Van Vloten, die vertelde, dat Roorda hem de lectuur had aanbevolen. Volgens dezen was de schrijver een modern Dominé in Noord-Braband.Ga naar voetnoot1 Overmorgen komt de uitgeleende Gids terug, het is eene les voor het vervolg, iets nieuws in die bladen niet maar door te snuffelen. Het zou mij inderdaad verheugen, als er eindelijk eens een frisch talent aan het licht kwam. Is Van Vloten ooit aardiger geweest, dan in zijne voltooijing der Levensgeschiedenis van Hein Knap?Ga naar voetnoot2 Opzoomer's zelfbewondering overtreft dan ook alles, wat in dat genre tot nog toe de tuchtroede uitlokte. Ge zijt KuyperGa naar voetnoot3 niet te hard gevallen; Admiraal overdreef in den Spectator toen hij hem vechtersbaas schold; - maar dat hij pleizier heeft in plukharen valt zijn werk aan te zien. Arme Groen! die al blij moet zijn met zulke bond- of bentgenooten! Uw ‘dik en vet’ worden maakt ons dubbel nieuwsgierig naar vroeger beloofde photographiën ça vous va-t-il? Er is dus | |
[pagina 103]
| |
toch iets waars geweest in het gerucht, dat Ge Buitenzorg gingt verlaten, al bepaalt het zich tot een terugkeer naar Batavia. Maar komt die spoorweg dan nooit klaar? Geen zitting der Kamer of de werkzaamheden zijn in vollen gang, de voltooijing nabij, - en evenals voor het Volkspaleis gaan weken, maanden, jaren voorbij, und wir bleiben im Werden begriffen. Wij doen het, en dat is het leelijkste, in zooveel dingen, en niet alleen ten Uwent. Maar des klagens is geen einde en dat moet er toch aan dezen brief zijn, zal hij in tijds worden verzonden. Morgen ontbreekt de gelegenheid dien voort te zetten. En daarom nog slechts alles liefs aan Gideon, die met mijn stijl zijn hoofd niet breken moet; de zinnen zijn veel te lang voor oogjes, die gaarne onder het lezen eens open rondzien, en dan allerlei aardiger dingen gewaarworden, dan waarvan die zwarte letters weten. Zijn bibliotheek zou reeds onderweg zijn, ware de winter niet ingevallen; zoodra we dooiweer hebben, gaat de kist aan boord. Thans kwelt ons, Gij hebt het dezen reeds aangezien, een saaije stinkende mist, gister waren de straten met een voet hoog sneeuw bezwaard, onbegaanbaar glad. Of ik U ten minste eens weer een mooijen winter beschrijven mogt. Ter aanmoediging Uwe tronies nog eens weer aan het licht te wagen, gaan hierbij een paar proeven der onze uit Weenen, - ik heb me waarlijk van de photographie niet te beklagen. Sophie verzoekt aan U drietjes de hartelijkste groeten. de Uwe.
Acht blaadjes Aanhef V zijn U immers geworden? 't Begin is een citaat uit Shelley. |