De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
XXIV
| |
[pagina 88]
| |
Heden gewordt U een verhandeling van Pierson over Vinet. Gij hebt in een Uwer jongste artikelen de beide pelgrims, Pierson ‘naar Genève,’ Van der Hoeven ‘naar Rome’Ga naar voetnoot1 zoo geestig bon voyage gewenscht, dat deze tweede bijdrage tot de bekeering van den eerste wel weder tot eene kastijding uitlokt. We schijnen weer in de dagen van Klaas Kolijn te leven wat handschriften betreft. De geleerde wereld is met FriescheGa naar voetnoot2 gefopt, thans tracht Koopmans van Boekeren het ons romanlezend publiek met Kappipo (of hoe heet de grap?) te doen. Waar zijn we toe vervallen? Volgaarne bezorg ik voor U de verlangde kleine bibliotheek.Ga naar voetnoot3 Ik glimlach volstrekt niet over het plan, - slechts verbaast het mij, dat Ge vertalingen uit het Engelsch en uit het Fransch daarin wilt opnemen. Een jongske als Gi moest beide talen van U al spelende leeren, dunkt mij. Onze oude Tante is heden bezweken! 83 jaren heeft zij geleefd; maar weinig genoten, - hare jeugd en haar middelbare leeftijd waren niet van de gelukkigste, - sedert werd zij doof, allengs stond zij alleen, - welk een droevig facit zou de rekening opleveren, werd zij opgemaakt. Ze was dan ook verstandig genoeg, geen langer leven te wenschen, toen Sophie dezen morgen de laatste uren bij haar was. Ik schrijf deze regelen in allerijl, eer ik naar het sterfhuis ga, op de blaadjes papier die de reize naar Weenen hebben meegemaakt, en nog niet geordend onder de souvenirs voor de hand liggen. Wij hebben veel genoten, het hokken op de Leliegracht is eens weer afgewisseld. | |
[pagina 89]
| |
De Duitschers hier razen en tieren tegen de Bohemers, - maar ik zie niet in, waarom de Czechen hun regten niet zoo goed zouden doen gelden als de Hongaren. Bakhuizen van den Brink, die in de jaren 1841/42 te Praag vertoefde, had veel sympathie voor het Boheemsch - ik ga dezer dagen zijn brieven uit dat tijdvak overlezen om te zien, wat hij in hunne letteren waardeerde. Mij heeft Praag een eigenaardigen indruk achtergelaten - geen stad ter wereld, die zoo lang heugenis bewaart van een enkelen Heilige, van Joh. Nepomuk. Is zijn historie met Koning Wenzel en de gemalin van deze levendig voor Uwen geest? Zoo neen, dan zal ik U in een volgende de historie van de biecht vertellen. En Nürnberg, dat middel-eeuwsch nest met aspiratiën van eene wereld-handelsstad. Maar ik heb slechts den tijd meer, U drietjes hartelijk te groeten van Ons beide. Mijn Lente zijn de eerstelingen van een jongen man, mij door Vrienden van de Zaan aanbevolen, toen hij aldaar nog hulponderwijzer was.Ga naar voetnoot1 Thans is hij aan de Armenschool alhier met hoofdonderwijzersrang werkzaam. Ik heb velerlei met hem overgebragt, - hij is een tijdlang krankzinnig geweest uit hopelooze liefde. Ik dank Schneevoogt nog in zijn graf voor de liefderijke zorg, toen aan hem besteed. Lang behoefde de patient dien echter niet, want het meisje erbarmde zich zijner. ‘En’ schreef Schneevoogt mij, ‘nu zal de liefde hem wel beter genezen dan mijn medicijn en voorschriften.’ Er schuilt aanleg in hem, geloof ik. de Uwe. |