De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
XXIII
| |
[pagina 86]
| |
ons herwaarts bragt. Munchen is de koddigste stad op Gods aardbodem: Museums zonder tal, Glyptotheken, Pinakotheken, tot Propyleën toe en daarbij een volk zoo dom als koeijen, maar goedig als deze tevens. O, verwachting van goed protestant van de beweging van Döllinger, hoe zult Gij beschaamd worden. Intusschen hebben wij er ons twee dagen heerlijk geamuseerd en van kunst veelzijdig genoten. De weelde zou grooter zijn geweest, hadt Gij, lieve Vriend, met ons gereisd want taciturne als Ge zijt, zou U toch menige opmerking zijn ontsnapt, qui aurait valu son poids d'or. Maar wij moeten ons nu eenmaal aan het denkbeeld gewennen, dat Gij het Oosten bestudeert om er later in het Westen partij van te trekken, en zoo ik verlang langer te leven, het is om U en de Uwen het te zien doen. Wij kwamen heden middag 5 ure van Munich herwaarts en voelen ons door de heerlijke natuur, welke zich voor ons uitbreidt, opgewekt nog een brokje van Tyrol te gaan zien. Voor Gastein hebben wij geen tijd, al verzekert Quack in een zijner laatste opstellen dat het zoo schoon is te Gastein, but Ischl will do. In dit prachtig hotel, van weerszijden door bergen ingesloten, waarvan enkele toppen nog besneeuwd zijn, wordt men een ander mensch; grâce, zegt Gij, spotvogel, à un bon diner et au Champagne. Gij hoort nog meer van ons uit Weenen, hoop ik - Gij moogt uit deze letteren zien, dat wij Uwer gedenken, als van ouds. Sophie wenscht, dat ik eindige et qui a compagnon a maitre, maar ze heeft volkomen gelijk, wij moeten morgen vroeg op. Behoef ik U te zeggen, dat wij U drietjes van harte groeten?
Broeder en Zuster. |
|