De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXII
| |
[pagina 79]
| |
Drath-Antwort (leelijk mofsch) maar niet van den Professor, van den directeur der telegrafie te Leiden. Prof. N. was te 's Hage, Voorhout 12, bij Bunsen. De tweede dépêche komt dan ook daar teregt, wij seinen dat wij hem Zondag 11 ure zullen afhalen, en op het afgesproken oogenblik houdt ons rijtuig in den Voorhout stil - die niet meer zoo mooi is als vroeger, een groot gedeelte der oude boomen is door jonger hout vervangen - de aardigste grepen van Huygens zijn er niet over te doen. Sla het eens op. ‘Wij bellen,’ Zuid-Hollandsche eigenaardige uitdrukking, wij bellen, maar de deur gaat zoo min open als de dunne plankjes der stores omhoog gaan. Het huis staat leeg, - ook lezen wij in plaats van Bunsen, ‘d'Ablaing.’ Ik ben gepredestineerd in Den Haag een zoekende te zijn. Waart Gij er bij geweest, Ge zoudt fluks bedacht hebben, dat er buiten den Voorhout par excellence nog een Korte Voorhout is. Een half uur later zitten Sophie en ik in het Hôtel Garni tegenover Prins Frederiks paleis op stoeltjes ongemakkelijk door hunne gemakkelijkheid, zoo laag zijn zij - (we zijn toch niemendal Oostersch he, niemendal Chineesch?) bij den Pruissischen Legatie. Secretaris A. von Bunsen (zoon van den wereldberoemden schrijver van Gott in der Geschichte). Nippold heeft zich te vermoeid gevoeld ons van den trein te halen. Herr und Frau von Bunsen zijn als fatsoenlijke lui naar de Luthersche Kerk geweest. Als ik er nu maar zeker van kon zijn, dat door de orde, waarin ik U die personen voorstelde, het meeste licht op Frau von Bunsen viel, dan zou mijn doel bereikt zijn. Engelsche van geboorte, Italiaansche door een verblijf van tien jaren te Florence, Duitsche om den wille van haar gemaal, un peu française par ses entreés à la cour, heeft de dertigjarige levendige blondine allerliefste handjes, die allerbeeldigst teekenen en schilderen. Als zij Hollandsch | |
[pagina 80]
| |
had geleerd gedurende de beide jaren hunner ballingschap in Den Haag, ze zou mij een woelwater hebben gescholden: nu vond ze mij, die geen lust had daar te blijven zitten, geen lust een paar uren tegenover de tent (de Bunsens zijn geen leden) op de stoelen te hangen, geen lust dadelijk naar Scheveningen te rijden, die de voorkeur gaf aan een toertje naar 't Huis ten Deyl, om dan eens in de tent aan te wippen, en eindelijk te Scheveningen te eten, nu schold ze mij, die zooveel eischte, blasirt. De goede Nippold verontschuldigde haar. Zij had geen verontschuldiging noodig. want eigenlijk bleef ze liever thuis - een aardig kind, een tienjarig dochtertje leed aan kinkhoest - alleen sedert den dood van een zoontje - mogt ik vergen, Mevrouw! dat zij op mogelijke en onmogelijke rijtuigen medeging? | |
Den 12den.Wij dejeuneerden te Wassenaar - wij aten te Scheveningen op het Groote Badhuis met vierhonderd personen - Nippold was moede en stil, - wij keerden huiswaarts zonder Mevrouw Bunsen aux belles mains weêr te hebben gezien. Ik had een week voor mij om Uw aangenamen brief te beantwoorden, die begint met den tour d'adresse Antony Lumbkin - Gij hebt uit mijn vorigen gezien hoe ik den greep genoot. Franchement, heeft het mij verwonderd dat Ge niet eens uit meer van mijn brieven voor letterkundige bijzonderheden partij trekt - maar de indruk, dien mededeelingen maken zullen, laat zich niet vooruit bepalen - steller en lezer zijn twee. Uw artikel over GorterGa naar voetnoot1 heeft mij genoegen gedaan, wilt Gij, ten dank er voor, nevensgaand photographietje van hem aannemen? Het is aardig, uit Uw opstel Naar GenèveGa naar voetnoot2 te | |
[pagina 81]
| |
zien hoe Gij reeds Oost-lndiaan zijt geworden: as for theology, we take that thing coolly. Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdagavond waar bleven ze? niet altijd aan dringende bezigheden gewijd, lang niet altoos nuttig besteed. - Ik verschoof op morgen. ‘Weet Gij dan of U een morgen wacht?’ zong Bilderdijk, en geen honderdste deel zijner verzen heeft zooveel gezond verstand als die regel. Donderdagavond kwam Fischer theedrinken, en terwijl wij prettig praten, wordt een brief van Nippold boven gebragt, hij komt Vrijdag eten, om 's avonds laat naar Emmerich terug te keeren. Bunsen, misschien ook Mevrouw, komt mee. De brief naar Buitenzorg vloog in de kaars. Sophie, die weinig lust gevoelde in dat warme weder een diner thuis te improviseren, vond mijn voorstel, in het Amstel-Hotel te gaan eten, uitmuntend. Het diner was zoo zoo, maar de wijn goed, Fischer hielp Sophie om Nippold bezig te houden, - wat mij betreft, ik heb mij à défaut de Madame met Monsieur de Bunsen perfect geamuseerd. Gij lieden kent thans in het Oosten al de weelde van het baden, maar haalt al de verkwikking die er het ligchaam door ondervindt, bij het genot van een bad naar den geest, bij een gesprek met een beschaafd man, maar uit eene andere wereld dan de onze - voor mij ditmaal geen koopman, geen geletterde, maar een diplomaat met een tintje van een liefhebber van kunst? Als ik de mooije handjes van Mevrouw mag weerzien, zult Gij er van hooren. Ik ben gaarne Uwen wensch nagekomen, U dadelijk de Nederlandsche Gedachten te doen geworden, en verzond evenzeer per dezelfde mail van 9 dezer drie deelen Portraits van Sainte-Beuve. Zij completeeren Uwe verzameling van den laatste, | |
[pagina 82]
| |
de beide eerste deelen ontvingt Gij in 1869. Voor Groen en voor Sainte-Beuve mag men zich een buitensporigheid veroorloven, derzulken zijn er niet vele, maar anders, een zuinig Hollander en f2,80 port voor den eerste, en f3,50 voor den laatste scheiden niet ligt. Buitendien, hoe weinig verschijnt er ten onzent dat inderdaad de aandacht verdient. ‘Oude liefde roest niet,’ daarom gewordt U met deze mail Dr. Kuyper's Modernisme en twee afleveringen der Gedachten van Groen. Het zijn bontgenooten - maar of de oude heer zijn gezag aan Goethe zou ontleenen, zooals de jonge doet. of hij in een greep in den Tasso eene navolging van het evangelie van Johannes zou begroeten? De opmerking is intusschen fijn en Ge kunt tegenwoordig drie Gids-nummers doorsnuffelen, zonder iets te vinden, dat er naar zweemt. | |
Den 13den.Uw aanstaande Gouverneur-GeneraalGa naar voetnoot1 zal U voor het zijn luister temperend artikel,Ga naar voetnoot2 over die betrekking - gedurende het interregnum gedrukt - niet dankbaar zijn. Ge krijgt in hem tenminste een perfect gentleman. Of hij de groote en grootsche eigenschappen bezit, die Gij in den Indischen Onderkoning verlangt, le doute est permis. Men zegt dat de Koning liever een ander had benoemd, dan den heer L., dien hij zeer weinig kende. Hoe werd hij persona grata bij Z.M.? Op een mooijen dag wordt hij verzocht tegen half drie ure bij Z.M. te verschijnen. Hij antichambreert een poos, daar komt de Heer Thorbecke binnen. | |
[pagina 83]
| |
Th. - Gij hier? L. - Op bevel van Z.M., zonder dat ik vermoeden kan, wat Sire mij te zeggen heeft. Th. - Noch ik. - Misschien echter - ja! mijne gissing wordt nu waarschijnlijk - sedert eenige dagen houdt de Koning zich bezig 's-Gravenhage door een kanaal met Rotterdam te verbinden - en alzoo de hofstad in een zeehaven te herscheppen. In hare zorg voor 's-Hage zal Zijn Majesteit U als Commissaris in dit gewest, het eerst willen raadplegen..... L. - Over iets daar ik niet het minst begrip van heb. Th. - Mijnheer de Commissaris! ik behoef U niet te zeggen van welk eene ver uitziende liefde het plan getuigt. Evenmin wordt het vereischt, dat ik U opmerke welke dorpen door dat kanaal kunnen worden gebaat, een kanaal dat de regeering Zr. M., meer nog dan de Hoek van Holland en Holland op zijn Smalst, zal vereeuwigen. Et les deux augures de se regarder et de rire. Loudon approuveerde een uur later - in theorie - het kanaal en Sire teekende in praktijk drie dagen daarna de benoeming. Er is veel waars in de opmerkingen van het Handelsblad over de Tentoonstelling, - uitstekende schilderijen zijn er weinige, - en als Ge bij de uitvoering gedachte wenscht, nog minder. De zalen doorwandelend, gevoelt Ge U haast niet aangetrokken, aangegrepen nooit. Grillig zijn de Othello en de hemel weet welke Moorsche schoone, in bijna zwart brons, wat het gelaat betreft, terwijl de buste voor het overige uit wit marmer bestaat, gebeiteld of het geweven katoen ware, hier en daar met nopjes. Grillig, zeide ik, want schoon mag het niet heeten, dus door de tegenstelling van brons en marmer naar natuurlijkheid te streven! Een volgend jaar krijgen wij zeker in was geboetseerde Europeesche aangezigten, in marmer gevat, in badcostuum waarschijnlijk à l'Americaine. Het | |
[pagina 84]
| |
linnen van het hemd is zoo goed in den steen na te bootsen als 't katoen. Jammer maar dat de dames niet met haar en borstsieraden in zee plegen te gaan, anders viel er ook goud en gesteenten aan te brengen. Pauvre réalisme! Alma Tadema ontbreekt! Het is jammer, want al heeft hij meer kennis dan gevoel, meer studie dan genie, toch boezemt ieder zijner scheppingen eerbied in, toch wekt hij belang. Er is wat Duitsche kunst, waarover nader. Het beeldhouwwerk is meestal klein goed, zou Gideon zeggen, behalve een zeer gracieuse Silvia, die mijn vriend M. tot ergernis zijner preutsche zusters zou hebben gekocht, als hij haar te zijnent maar plaatsen kon. Arme beeldhouwers ten onzent, voor levensgroote beelden zijn onze huizen ongeschikt, en voor statuetten uit de zeventiende eeuw (met haar schilderachtig breed costuum) ontbreken de liefhebbers! | |
Den 14den.‘En Uwe Herinneringen en Mijmeringen?’ Ik ben begonnen met te vertellen, dat ik gaarne St. Helena zou hebben gezien, om mijne schets iets locaals te geven - ik zal in de eerstvolgende afdeeling over le fils de l'homme moeten spreken. - Verbaast het U dat wij voor een dag of wat naar Weenen gaan? In ernst, morgen ochtend zal de togt beginnen - maar Ge zoudt al eer eenige blaadjes hebben ontvangen, hadden zaken mij niet veel te doen gegeven. Ook weet ik eigenlijk niet of de schetsjes wel voor uw cadre passen. Eerstdaags verneem ik Uw oordeel. Het ga U drietjes goed als ons beiden. Dr. Rive keurt het uitstapje goed - dreigde ik duf te worden? |
|