De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXXI
| |
[pagina 72]
| |
Et tu verras le mien sans quitter ton fauteuil
geldt komedies van minder lachwekkenden aard. Alleraardigst daarentegen is Uw opstel over Anth. Lumbkin Esq.Ga naar voetnoot1 - alleraardigst voor iemand, die de vertaling niet heeft gelezen en ziet hoe Gij de slechtst vertolkte plaats zoo meesterlijk weergeeft. Ik zou er SchimmelGa naar voetnoot2 op hebben onthaald, als Mijnheer en Mevrouw niet rustig onder het geboomte van Doorn zaten. Ik zou hen daar kunnen opzoeken, zegt Ge, en zeker bij 80o, welke, al zittende in de schaduw, I can not say that I enjoy, heeft het hooge lommer iets aantrekkelijks. Toch zijn we niet zoo intiem als zeker iemand eens geloofde te zijn, en dus zal het tot zijn thuiskomst moeten lijden dat ik er hem meê verras. Gij ontvangt met deze letteren een paar photographien van een Verscheidene,Ga naar voetnoot3 die nog zoo gaarne had geleefd. Ik zou mij zeer bedriegen als ook Gij niet een aangenamen indruk hadt behouden van zooveel goedheid, bij zooveel geest. Honderd malen heb ik hem levende meer kracht, meer wat ik karakter noemde, toegewenscht; zou hij Schneevoogt zijn geweest, als hij die had bezeten, die aan den dag gelegd? Wij verheugen ons in het bezoek van Vriend Fischer uit Genua, die mij verzoekt de hartelijkste groeten aan U drietjes over te brengen. Het is hem lief dat het U allen wel gaat - en toch vindt hij het bij voortduring leelijk dat Gij Sorghvliet hebt verlaten. Il n'est pas le seul de cet avis. Dat Gij Zondag II. met ons waart geweest - hoe zoudt Gij U hebben geamuseerd. Wij reden van Utrecht naar Maarssen, Sophie, Fischer en mijn persoon, om aldaar bij de Jufvrouwen T. koffij te drinken. De geest van den ouden | |
[pagina 73]
| |
T., chirurg-dorpsdocter, moet zich hebben verkneukeld (maar geesten hebben geen hemden, beweerde Staring, en nog minder kneukels) moet zich hebben verlustigd, huwelijkshater als hij was, toen hij in zijn tuin vereenigd zag vijf ongetrouwde jufvrouwen en twee ongetrouwde heeren - allen on the wrong side of fifty. De vier jufvrouwen T. te teekenen in het uurtje tijds dat mij overschiet, gaat niet aan, maar van de oudste, van Arine geen omtrek te mogen beproeven, dat ware te hard. Spandaw heeft een leelijk vers geschreven, ‘Vrouwelijk schoon’ getiteld, maar wie er een mooi wilde maken, wat anders zou hij het hoogst moeten prijzen dan de oogen? A Turkish heaven is easily made,
Take but black eyes and lemonade.
heeft een grooter poeet dan Spandaw gezongen, - the lemonade doe ik cadeau, but the black eyes! Arine heeft vijfenzestig jaar plezier van haar zwarte oogen gehad, en nog vonkelen die, nog doen zij den stok waarop zij leunt vergeten, neen, verkeeren die, als zij hem bevelend opbeurt, in een schepter, als zij vóór vijfenveertig jaar in de eerste de beste looverhut te zwaaijen plag. Wat moet die papa T. een gezag hebben uitgeoefend, dat hij die levenslustigste, weelderigste zijner dochteren alle partijen weigeren deed, dat hij dien heerschzieken geest met eene ondergeschikte betrekking genoegen deed nemen. Of het inderdaad gelukte, ik weet het niet - wie mij vertelde dat zij als Diana VernonGa naar voetnoot1 gejaagd had, ik zou hem gelooven, ik weet nu slechts, dat zij gaarne zware bieren drinkt - dat zij, de wereld moede, nooit uitgaat, dan om een stokdooven buurman te bezoeken, een man van vijfentachtig jaar, een gierigaard, die het lijk van zijn vrouw in een koolschip stopte om het te Breda in eene adellijke graftombe te laten bijzetten. | |
[pagina 74]
| |
Hoe jammer dat Ge zoover zijt, wat viel er anders een aardig schetsje van te maken. Geen van ons kan dien ouden Heer W. beschreeuwen, maar Arine houdt gesprekken met hem over den heg, zijn tuin die achter vijf tuinen omloopt, raakt bij de kamperfoelie aan de onze. ‘En heeft U zulk een zware stem?’ vroeg Fischer, die naast haar zat. Fischer schrok meer dan hij weten wil, en Sophie en ik wij weten niet hoe wij het hebben, want daar mengt zich inderdaad Aloeus' donder
In de Aeoolsche snaar.
Welk een metaal in de woorden: ‘Ik kom zeker in Uw testament.’ Welk een bevende oude mannen stem uit: ‘Gij zijt eene duivelin!’ Die forsche Arine! had zij niet uit het speelgoed harer overgrootmoeder een paar fluweelen katjes bewaard - zwart fluweel en zwaar leder, waarmee zij zelve heeft gespeeld, waarmee zij zich eens vleide dat haar kinderen zouden spelen! Die oude leelijke T., die geloofde alles te hebben gedaan, toen hij zooveel geld had verdiend dat zijne dochteren onbekommerd in haar eigen huis en hof kunnen voortleven! Het is waar, de bloemen zijn der dames hoogste liefhebberij en inderdaad keurig. Wij reden door den Menisten hemel over Breukelen naar Vreeland en van daar naar Eikenrode, de plaats van Hacke in Nieuw Loosdrecht. ‘Hoe laat!’ riep de gastheer, ‘hoe laat!’ riep Jufvrouw Elize M., het nichtje dat de honneurs des huizes ophoudt, ‘hoe laat!’ maar Gij kent mijn zwak, nooit vroeg te komen, ten zij - ‘hoe laat’ riepen Mijnheer en Mevrouw | |
[pagina 75]
| |
Bosboom, die al van twaalf ure naar ons hadden uitgezien. Er was iemand die beweerde, dat hoe vleijend dit ongeduld voor ons mogt zijn, men echter verkeerd deed zich door wat komen zal, wat is te laten bederven, zeer philosophisch, zeer practisch - het was Prof. Donders - de eenige die zijn ochtend had genoten, daar hij zich niet uit zijn kring liet rukken. De eenige? er was nog iemand, Dr. K., iets van het onderwijs, bijna zes voet lang, broodmager, wit van haren, voorzitter van een matigheidsgenootschap, die niets zei. Het is een heele, het is een Jan van een eisch te vergeten dat Donders donders pedant is, maar als Gij dit kerelswerk beproeft en het gelukt U, dan wordt Gij er in kwistige mate door het verrassende van allerlei kennis voor beloond. Ik heb het heldenstuk bestaan, en mij treffelijk vermaakt. Het is waar, het viel mij ligt, daar het eerste waarover wij spraken natuurlijk Schneevoogt was, dien wij beide, hoezeer dan ook op verscheidene wijze, lang lief hadden. Donders was een jaar met hem gebrouilleerd geweest - ik geloof ten gevolge van een orage entre les dames; ‘al wat hij verkeerds deed,’ zei Donders, ‘was overdrijven van goedheid - zoo ook in dit geval.’ Donders verheugde er zich hartelijk in, sedert maanden met hem te zijn verzoend. Wat is het toch in ons, 't geen ons bij de groeve zoo tevreden maakt, als wij geleden onregt konden vergeven en vergeten, als wij van ganscher harte: ‘goeden nacht, Vriend!’ kunnen zeggen? Wat is het? voorgevoel van wederzien? besef dat al onze twisten eigenlijk nietigheden zijn, het verlies van een goed hart niet waard? wat is het? Ik vertelde Donders een der laatste woorden die Schneevoogt stervende sprak. Hij leed aan verkoudheid - longenemphyzeem, zegt Uw neef Dr. W. Huet - volgens anderen overviel hem een beroerte, maar vóór deze kwam, heette het verkoudheid. | |
[pagina 76]
| |
‘Beterschap, Oom!’ zei Nichtje L. tot hem, Dingsdag afscheid nemend van Heijenoord, waar zij bij Oom en Tante had gelogeerd, ‘Beterschap met de verkoudheid.’ ‘Dankje, kind!’ sprak de zieke, ‘maar het is meer als verkoudheid - doch ik heb het goed gehad.’ Dankbare Epicurist. Wij spraken over Mevrouw S. die mij nooit gemanqueerd, maar ook nooit gecharmeerd heeft. ‘Geen geest of gevoel’ mogt ik zeggen. ‘Geest is haar genre,’ was Donders wederantwoord. ‘Verbeeld U, mijn vrouw heeft drie vriendinnetjes X., één verkwist honderden aan haar toilet, maar de intime van mijn vrouw zondigt door het tegenovergestelde, schier een besje. Daar staan wij zamen, Mevr. S., Mevr. X., mijn vrouw en de Heeren in Artis voor het apenhok. Mevrouw X. amuseert zich met het werpen van amandelen. Zij komt digt bij en de vlugste der apen pakt haar voile, haar hoed, haar kapsel beet. Ontsteld vliegen wij allen ter hulp. “Och lieve!” zegt Mevr. Schneevoogt, “het is niemendal, die aap vertelde je maar, dat de nieuwe modes zijn aangekomen.”’ Perfectly in keeping. | |
's Avonds voortgezet.Eikenrode heet de plaats, door Hacke aangelegd. ‘Nooit Gedacht’ er tegenover is het oude buiten. Welk een burgerlijke naam voor een verblijf van patriciërs, voor leden van het geslacht Elias. Er is een derde buitentje, maar een optrekje, waarop Ds. Ten Kate plag te logeeren, mais il paraît que ces beaux jours sont passés. Wandelende over Eikenrode met Hilversum in het verschiet, op de Gooische heide aan den anderen kant de pracht van | |
[pagina 77]
| |
bloemen gaslaande, boden ons het afwisselendst schouwspel aan. Op Nooit Gedacht ging Mevr. Bosboom in het gras zitten. Donders bood haar den arm naar een bankje. Quel tableau, wat had zij een moeite den langen man bij te houden, die, juist niet als anders, elke twee seconden stil stond, wiens regter zij maar met de toppen harer vingeren bereiken kon. Nous voilà établis. Donders en Mevr. Bosboom op het bankje onder een eik - de eerste doceerende over........Joost weet wat voor onkruid, door Bergsma uit Amerika hier in het land gebragt, om onzen landbouw uit de sloten in dat gewest mest te bezorgen. Wij dineerden prettig in de eetzaal met open deuren - geen koolsoep als bij R. - heugt U de verschrikkelijke? een goede julienne - parfait zou de vrome G. zeggen, cela peut se faire - en een dessert, niet als het Uwe ons heugde, weergaloos - maar voor ons burgerlijk landje waarlijk lekker, meloenen, perzikken, druiven en profusion. Eikenrode is voor een dag een alleraangenaamst verblijf. Na het diner reden wij naar het Loosdrechtsch bosch, pour prendre le café en er curaçao of anizette te drinken tot ergernis van den automaat-matigheidsman K. Was de zon bij onzen terugrit heerlijk ondergegaan, de maan bescheen bij het togtje naar Nieuwersluis de Vreelandsche plassen of zij in zilver zouden verkeeren. Er woei een koeltje. ‘Vriest het hier 's nachts al, Jufvrouw Potgieter,’ vroeg Fischer mijne zuster. ‘Bijwijle, Mijnheer!’ was het schalke antwoord, ‘maar dan neemt men een rummetje.’ ‘Drie glaasjes rum!’ zei ik aan de herberg te Nieuwersluis, en verleden dagen gedenkend werden zij op Uwe gezondheid geledigd. Doe het met iets anders op de onze, on ne peut savoir ce qui porte bonheur. | |
[pagina 78]
| |
Neem ook deze regelen, stellig onder den invloed van Schneevoogt's geest geschreven, voor lief, en geloof mij na de hartelijkste groeten de Uwe. |