zij niet te Gent geweest. - Het talent trekt mij aan, was mijn wederwoord. - Hij mogt er uit opmaken, hoe schaarsch het mij ten onzent schijnt.
Intusschen begon de volksdans op den onafzienbaren Kouter. Een geïllumineerde muziektempel in het midden van het plein; twee nondescripten van illumineerglazen aan de beide einden, en guirlandes van lampions van boom tot boom. Het was het eigenaardigst schouwspel ter wereld. Ik geloof niet, dat eenige gemeente buiten de vlaamsche, zich zoo ordelijk, zich zoo vrolijk gedragen zou. Een der leden van de jury der zangwedstrijden, die het bal tot vijf uur 's ochtends bijwoonde, de musicus B. van Delft, verhaalde ons den anderen dag, dat de goede luidjes trots een stortbui hadden doorgedanst, of zij er den hemel zouden winnen.
En onderwijl sluimerde op een der sofa's van het salon het driejarig kleinkind der weduwe Ledeganck, Anneke-lief, een engelachtig meisje, moe van ons spelen en ons plagen; sluimerde, de allerliefste oogjes gesloten, maar met rozen op de wangen. Het was het dichterlijkst van al; dichterlijker dan ons bont gezelschap, dichterlijker dan die vrolijke menigte daarbuiten. Alles verwachting. Alles belofte.
Ik dacht aan Gideon, dien ik ook wel eens zoo heb zien slapen, en wenschte hem zulk een bruidje. Op mijn woord, hij zou geen mooijer meisje, en gij geen liever dochter kunnen wenschen.
Maar waar zullen wïj dan zijn, als dat gebeurt? viel mij in, onder al dat gewoel. Heremans merkte gelukkig niets van de egoïstische gedachte; en ik vroeg hem of ik hem een glas champagne mogt inschenken?
Sophie had intusschen de dames geleerd thee te zetten. Maar die te drinken was te veel gevergd. Alleen mevrouw Périer vond ze niet te straf.
Wij zijn Zondag in Bloemendaal geweest. Op Sorghvliet