De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXV
| |
[pagina 55]
| |
daad een teeken van minder vermogen, minder verstand? Om ja te durven zeggen, zou men zeker moeten zijn, dat alle Catholijken vlagden, et bien s'en faut. Er zijn in die kerk nog altijd tweeërlei soort van voorgangers en volgelingen: oude pastoors en oude leeken, die liefst in stilte hunnen weg gaan, mits de Overheid hen met vrede late, sen jongere geestelijken en jongere leden, die hun deel verlangen van gezag en invloed. Weldra zullen de eersten verdwenen zijn, en zullen wij met de laatsten hebben te rekenen. - Amersfoort is le terrain des surprises. Bij de vorige verkiezing kwam een anti-revolutionair uit de bus, zonder dat men het had voorzien, - thans wedervaart J.A. Alberdingk Thijm de eer der herstemming, schoon hij geen candidaat was geproclameerd. Ik wenschte wel het dessous des cartes te weten, waarom het Handelsblad de schuld van die supercherie op rekening van Mr. S.P. Lipman schrijft? Onmogelijk kan ik den taaijen man zooveel invloed toeschrijven. ‘Ik heb Jozef’, zou Hilman zeggen, ‘zelf nog niet gesproken’ - à propos van den laatste, wie zal hem zijn leelijke dramatische producten niet ten goede houden, als hij ons ten slotte een herbouwden, altijd beteren schouwburg bezorgt? Hierbij gewordt U het eerste, en den aanvang van het tweede van vijf of zes opstellenGa naar voetnoot1, die U misschien voor Uwe Courant kunnen dienen. Ik zend U deze blaadjes alvast, ten einde de Chineesjes die, als ze niet beter hebben te doen, mogen overschrijven. Van zetten kan geen sprake zijn, voor zij alle in Uw bezit gekomen, U in staat zullen hebben gesteld, het geheel te beoordeelen, of veroordeelen. Voor verveling, verbeelde ik mij, zijn ze gewaarborgd door de verscheidenheid der aanhalingen, die het onderwerp medebrengt. | |
[pagina 56]
| |
Ik klaag in den aanhef van I over de koude, ik zal in een volgend de eerste gelegenheid de beste te baat nemen, om te bekennen, dat de verwarring in de atmosfeer heeft opgehouden. Wat zal ik blijde voor Schaepman zijn, als de Piusfeesten worden besloten. Als Petrus Pius, waar en wis,
Thans nog niet 's werelds Koning is,
Wiens heilge lauwren luider kraken
Dan ooit het blinkendst eeregroen
't Om vorstelijke kruin mogt doen,
Dan zal zijn dichtkunst 't hem niet maken.
Zij prees hem zes of zeven maal
In weelderige woordenpraal,
En kreten uit metalen longen,
Tot ze ook Verhulst aan d' arbeid dreef
Die noten der Cantate schreef,
Waarmee de Krooning wordt bezongen.
Maar daarmee heb' de lofgalm uit,
En wijde hij voortaan zijn luit
Gedachten, die zoo hoog niet zweven,
Doch waar ons hoofd en hart bij winn',
Daar zij van zuivren schoonheidszin
Om strijd verrassend blijken geven.
Weest met U drietjes hartelijk van ons beide gegroet. de Uwe. |
|