De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
XIII
| |
[pagina 43]
| |
Maar ik klaag over stilstand in onze schoone letteren en de Heeren Hilman en Willet hebben plan, onzen schouwburg te herbouwen, en de Maatschappij ter Verbetering van ons Tooneel is georganiseerd, en de eerstelinge van de Meesterstukken van het Buitenlandsche Tooneel ziet het licht! Dooh werdet ihr nie Herz zu Herzen schaffen
Wenn es euch nicht von Herzen geht.
En bij wie drommel is dit het geval, dan bij de Vlamingen, die nog even lustig bekroonen, als ik het vóór veertig jaar meê deed! Dr. M.P. Lindo, een der hoofdmannen van den Tooneelbond, heeft zich verpligt gevoeld, als hij die zaak zijn naam gunde, er ook iets voor te doen. Dr. J.C. Hacke van Mijnden, J.C. Zimmerman en tutti quanti, wie er al meer prijken op de lijst, zijn niet van dat gevoelen. Zij doen door laten, naar het voorschrift van Nicolaas Beets. Toch zou ik bijna wenschen dat Lindo desgelijks hadde gedaan. Poor Oliver Goldsmith dreigt er het slagtoffer van te worden. Meesterstukken van het Buitenlandsch Tooneel, luidt de prospectus eener uitgave, die bij A.C. Kruseman het licht zal zien, herschepping van al wat we niet hebben, een Tooneel
Tooneelspelers
en een publiek.
Meesterstukken van het Buitenlandsch Tooneel, - wat stelt Gij U, als men U deze, ten behoeve van ons Tooneel in de negentiende eeuw belooft, anders voor dan ten eerste vertalingen - behoorlijk van inleiding en ontleding voorzien - der stukken, welke in den jongsten tijd bij onze buren opgang hebben gemaakt? Deze hebben zoowel de meeste kans, ons publiek te behagen, als onzen auteurs den weg te wijzen: | |
[pagina 44]
| |
hoe men die zou moeten vertoonen, moest de commissie er in een naschrift bijvoegen, en ten tweede, vertalingen uit de Spaansche, Fransche, Engelsche, Duitsche, Italiaansche en Noordsche scholen, van wat inderdaad chefs-d'oeuvre mogen heeten. Het zou voor de schare eene andere historische cursus van aesthetiek worden, de verwezenlijking van den droom der wereldlitteratuur! Poor Oliver Goldsmith! Daar schommelt Dr. Lindo uit het stof van voor honderd jaar She stoops to conquer or the Mistakes of a Night op, maakt er: Wie niet sterk is, moet slim zijn, of een avond vol vergissingen van, - in plaats van de Ofjes had ik het stuk nog liever Bukkend Bovenst geheeten, hoe raadselachtig het klinken mogt, de gansche intrigue is toch maar een raadseltje. Hij laat de opdragt aan Johnson weg, waarin Goldsmith verklaart, dat hij een bijzonder soort van blijspel wilde schrijven: the undertaking a comedy not merely sentimental was very dangerous: en wat erger is, ook the Epilogue by Dr. Goldsmith, die aardiger zedeschets dier dagen levert, dan het gansche stuk. Verzen van den dichter van the Deserted Village over te schrijven is een plezier, vooral, als ik teregt vermoed, dat Gij geen exemplaar zijner werken medenaamt: Well, having stoop'd to conquer with success
And gain'd a husband without aid from dress,
Still as a bar-maid, I could wish it too,
As I have conquer'd him, to conquer you:
And let me say, for all your resolution,
That pretty bar-maids have done execution.
Of wij in de achttiende eeuw even achterlijk waren in logementen, koffijhuizen enz., als in de negentiende? Mij heugt geen vertelling, waarin a bar-maid ten onzent de hoofdrol speelt. | |
[pagina 45]
| |
Our life is all a play, composed to please
‘We have our exits and our entrances.’
The first act shews the simple country-maid
Harmless and young, of ev'rything afraid;
Blushes when hir'd and with unmeaning action,
I hopes as how to give you satisfaction.
As 'tje blieft, Mijnheer! Her second act displays a livlier scene, -
Th' unblushing bar-maid of a country-inn;
Who whisks about the house, at market caters,
Talks loud, coquets the guests, and scolds the waiters.
Het hooggeroemde zedelijk Engeland krijgt een Fransch tintje: Next, the scene shifts to town, and there she soars
The chop-house toast of ogling connoisseurs,
On Squires and Cits she then displays her arts,
And on the gridiron broils her lovers' hearts.
Wij zouden voor den laatsten trek den neus ophalen, maar ook den volgenden durven wagen? And as she smiles, her triumphs to complete,
Even Common Councilmen forget to eat.
Ik vrees, dat Fieldings voorstelling van Tom Jones met Mrs. Waters nog altijd meer waar zou zijn. The fourth act shews her wedded to the Squire
And Madam now begins to hold it higher;
Pretends to taste, at operas cries caro,
And quits her Nancy Dawson for Che Faro;
Doats upon dancing, and in all her pride,
Swims round the room the Heinel of Cheapside.
(Heinel, eene beroemde danseres uit le beau quartier?) Ogles and leers with artificial skill,
Helaas! | |
[pagina 46]
| |
Till having lost in age the power to kill,
She sits all night at cards and ogles at spadille.
Such, through our lives, the eventful history -
The fifth and last act still remains for me.
The bar-maid now for your protection prays,
Turns female barrister and pleads for Bayes.
Ik kan mij gemakkelijk voorstellen hoe het denkbeeld eene anecdote uit zijn jeugd op het tooneel te brengen, Goldsmith moest aanlagchen. Zestien jaren oud en voor het eerst van zijn leven met een guinea op zak, had hij in Ardagh den eerste den besten, dien hij ontmoette the best house in the place gevraagd. De schalk had hem eene aanzienlijke woning gewezen, Oliver trad naar binnen, ging in het vertrek bij den haard zitten, beval zijn paard op stal te brengen, en vroeg wat avondeten men hem geven kon. De heer des huizes vond het aardig een waan bot te vieren, hij maakte met dien jonkman een praatje, toevallig bleek deze de zoon te zijn van een oude kennis. Oliver gedroeg zich allerhupscht, waard, waardin en dochter moesten mee aanzitten, hij bestelde een flesch fijnen wijn, men moest hem bescheid doen; eer hij naar zijn kamer ging, bestelde hij voor zijn ontbijt a hot cake. Ik wed, dat Gij, die de gangen der phantasie gaarne nagaat, er plezier in zult hebben, hoe in de comedie van dit voorval partij is getrokken, hoe dertig jaren langer levens aanvulden, wijzigden en bedierven, - tot der vergissingen geen einde was - en hij ten slotte het publiek wilde doen gelooven, dat eene vrouw, die den ganschen nacht slechts in de buurt was rondgereden, zich verbeelden zou, veertig mijlen verre van hare woning te zijn, in den donker haar eigen huis, het geboomte er omheen enz. niet meer herkennen zou. Ik wed, dat Gij U met mij in het antwoord van Colman (den Directeur van het Theater) aan Goldsmith zoudt verlustigen, toen deze, bij de eerste vertooning van She stoops, met schrik | |
[pagina 47]
| |
gewaar werd, dat het die laatste verdichting niet slikken wou, dat het floot! ‘Phoe, phoe, Doctor!’ zei Colman, ‘maak U voor geen voetzoeker vervaard, wij hebben een ganschen avond op een vat buskruid gezeten.’ Maar wat mij niet helder worden wil, is, hoe dat Lindo zich kon verbeelden, dat ons publiek behagen scheppen zal in dergelijke onwaarschijnlijkheid, ontdaan van wat haar dragelijk maakte, de locale kleur, de toon des tijds, de aardigheden, waaronder bijwijle wat van Sint Anna loopt! Och, die vieze buren - met hunne kieschheid - kennen zij dan het volk zoo weinig? Ik heb U stof genoeg gegeven voor a dissolving view, amice! en woondet Ge nog op Sorghvliet, Ge kreegt er een pak boeken bij, om den dollen inval uit te werken. Op onzen afstand gaat dit echter niet aan, en ik moet er bijvoegen, dat zelfs Kruseman aan de voortreffelijkheid van het meesterstuk twijfelt, dat Schimmel mij heden ter beurze heeft verzekerd dat hij voor zijne pogingen ter verbetering van het Tooneel dergelijke bondgenootschappelijke hulp afwijst. Mijn brief wordt er te meer a dissolving view door! Wat hebt Ge René van den Brink door Uwe gastvrijheid gelukkig gemaakt! En wat is hij spoedig bevorderd! Het Derde Deel van den Wonderdoctor is ter perse. Van de beide eerste heeft het tweede al de eigenaardige schoonheden, waardoor het talent der schrijfster zich onderscheidt. Zij heeft mij beloofd nu dit af is, eens een ander genre te beproeven, maar zal zij woord houden? Eerst zoeken wij onzen weg, en als wij dien na veel dwalens meenen te hebben gevonden, zijn wij zoo bang een zijpad in te slaan - van het spoor dat wij tot nu toe volgden, kennen wij al het lief en leed zoo goed! Hoe wenschte ik dat Gij drietjes eens over kondt wippen om de Tentoonstelling van studiën en schetsen op Arti et | |
[pagina 48]
| |
Amicitiae te zien. Voor de eerste maal is er waarheid in de Verslagen van het Handelsblad over zaken van Kunst. Bosboom was dezer dagen bij ons, onbetaalbaar opgewonden over de olieverfstudie van een doodmak paard, van een zittende en springende haas, van een groep konijnen en wat gevogelte door te Gempt - op één doek: ‘Snij het door - zet ze ieder op zijn beurt in een lijst, en plaats ze op het Trippenhuis - zeventiende-eeuwsch, zullen de kenners zeggen.’ Er is eene groote zwartkrijtstudie van Bilders, hoog geboomte zich in wat water weerspiegelend, ter regterzijde een oud verweerd kasteel, een stuk om een half uur voor te staan en nog niet verzadigd te zijn. ‘Verbeeld je,’ zegt Bosboom, ‘daar sta ik te kijken en hoor eensklaps een zoet stemmetje: “Niet waar, Mijnheer Bosboom, die teekening van Hilverdinck is toch ook wel lief?” “Och wat, mijnheer! bij zoo'n stuk heeft men voor die prullen geen oog.”’ Kon de jonge man, die het hem vroeg, het helpen dat hij Drooge Gistmaker te Schiedam was? Gij ziet het stijl en schrift aan dat ik weinig tijd had, maar ik wilde U drietjes deze mail onze hartelijkste groeten overbrengen. Als altijd Uw E.J.P. |
|