De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
XII
| |
[pagina 40]
| |
Gij hebt zooveel goeds van mijn werk gezegd, dat ik eigenlijk tittel noch jota tegen Uwe aanmerkingen moest inbrengen, en toch met Uwe beperking van het begrip, liever misschien nog van den vorm eener biographie, kan ik geen vrede hebben. ‘Dissolving views!’ schalk! waarom niet? wanneer Ge door al de afwisselende voorstellingen den indruk ontvangt, om welken het mij te doen was? Veth ontzegde mij eens allen zin voor het abstracte, - slechts het concrete begreep, gevoelde ik, maar dat was P.J. Veth. Doch traditiën en konventiën van het genre, et c'est vous qui les remarquez? Het was mijn taak te beproeven te doen zien hoe Bakkes zich ontwikkelde - als ik daarin slagen mogt, was het middel dan niet goed? Wat ik van U verwacht had, wat ik gaarne nog van U te gemoet zie, het is eene waardeering van de evenredigheid dier schetsen, het is een antwoord op de vraag of ik aan dezen of genen der wachters van Saturnus te groote plaats toekende, of te veel regelen wijdde enz. enz. Maar Gij hebt wel wat anders te doen, dan U nog eens aan de lezing van mijn boek te zetten. Welligt echter vindt Gij een uurtje, eer ik aan mijn Tweede Deel begin. Het slot van het eerste, de nabetrachting op Frans Hemsterhuis, en het afsluiten van het tijdvak, waarin Bakkes geheel onder den invloed van D.J. van Lennep verkeerde, zal mij nog lang genoeg bezig houden. Maar zooals Bronsveld in de Stemmen voor Waarheid en Vrede heeft gezegd: ‘als ik schrijve heb ik al den tijd.’ Hebt Gij zijn oordeel gelezen? Tot nog toe zijn met U hij en Doorenbos de eenigen die er notitie van namen - de Gids kon geen recensent vinden. Welke nommers zijn de laatste tien of twaalf, ça ne se lit pas du pouce, ça ne se lit pas. Heden ochtend heb ik mij op mijne wandeling langs 's Heeren straten inderdaad vermaakt met de fraaije rijtuigen, met | |
[pagina 41]
| |
de keurig net gedoste koetsiers en palfreniers vooral, die de gasten van een déjeuner dinatoire uit de kerk waar een huwelijk werd in-ge-wijd? of ingezegend? naar het Westeinde bragten. Wat schaars gebeurt, de groote livrei, de aiguillettes, de frissche bouquetten stonden den jongens op den bok goed. Wie trouwde er dan? vraagt ge. Een neef van een goed vriend van ons beiden, op wien de Java-Bode wel wat hard de les toepast: stilzwijgen is een vloek die meer bijt dan kwaadspreken, en de dochter van een man die Mevrouw Huet in toorn deed ontsteken, en die toch, trots al zijn gebreken, een type was van veel dat onzen landaard doorgaans ontbreekt, manieren van de groote wereld, aangenaam onderhoud. Permettez, Madame! on a les qualités de ses défauts! Het moet der bruid te moede zijn geweest, als waren de dagen weer gekeerd, van welke hare moeder haar vertelde, toen de mooiste roode bok uit de gansche stad haar voor het Paleis bragt, als de Koninklijke familie hier kwam met April, - toen haar halve broeders, als de familie in Mei naar buiten ging, elk zijn eigen equipage had, en de oudste in een cariole reed, en de jongste een schimmel besteeg. ‘Papa dit que tout cela avait l'air un peu bourgeois - mais cependant, Mary!’ Maar ik verval al weder in mijn zwak van dissolving views, en daarom basta, maar niet voor ik U verzocht heb om eene photographie van U drietjes te Buitenzorg naar de natuur, met het landschap tot stoffaadje, dat hangen kan tegenover Gideon te paard, of tegenover dat, ons door Charles en Charlotte uit Suriname beloofd. Leelijke, lieve menschen, die allen heen gaat! Vele groeten van Sophie. Van harte de Uwe. |
|