De werken. Deel 23. Brieven aan Cd. Busken Huet 1870-1874
(1902)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
den rampzaligen toestand van Frankrijk langen tijd geëischt om tot mij te komen. Ofschoon er te Buitenzorg ‘via Brindisi’ en ‘franco’ op werd geschreven en gedrukt, begreep de administratie te Batavia het anders en zond den epistel ongefrankeerd en over Marseille. Maar gewente
Die zich prentte enz.
Eindelijk kwamen zij, en dit is het beste ten slotte, ter hand. Ik zou er niet van hebben gerept, als wij thans niet evenzeer zonder de jongste Nommers van den Java-Bode waren, - alleen de N.R. Ct. en het Alyem. H.B., zou men zeggen, dat de Mail-nummers ontvingen. Ik geloof gaarne, dat mijne bijdrage volslagen ongeschikt was voor Uwe courant, - waar ik ooit voor hebbe gedeugd, zeker niet voor journalist. Hoe kon ik zoo onnoozel zijn, te verwachten, dat een Redacteur, die dagelijks over allen en alles zijn gevoelen zegt, ook zou vergunnen dat men het in zijn blad eens over hem deed! Ik weet nu beter, maar wat ik mij nog niet kan voorstellen, is, dat men door dergelijke betrekking zoozeer wordt omgeschapen, dat Gij mijn oordeel voor dat van den eersten den besten tokohouder laat achterstaan! Allons donc! Gij kunt dit, in voce ‘het Medaljon,’ even weinig ernstig meenen, als dat Gij inderdaad zoudt gelooven, dat ik slechts nieuwsgierig was naar Uw oordeel over de gebeurtenissen van den dag, om er door te wonden geïnspireerd. Hoe Gij met Uwe allengs in afgoderij verkeerde bewondering van kracht te moede zoudt zijn onder de worsteling van Napoleon met Bismarck, hoe Ge zoudt worden aangedaan door het wee, dat beider eerzucht over de wereld uitstortte, dat boezemde mij belang in, en dat doet het mij nog! Ge moogt persifleeren zooveel Ge wilt over intellectueel | |
[pagina 38]
| |
epicurisme enz., ik heb mij nimmer geroepen of opgewekt gevoeld, om over de gebeurtenissen van den dag opstellen voor het oogenblik te schrijven, en zegen mijn gestarnte, alle avonden, dat dit niet het geval is, als ik den goeden Aug. A.G.C. van Duijl alle strategici de loef zie afsteken. In goeden ernst, ik heb allen eerbied voor het beroep door U gekozen, maar er is, geloof mij, van geen benijden sprake. Wilt Ge mijne meening geheel weten? er loopt tegenwoordig wel eenig beklag onder mijne bewondering voor Uwen geest. Het opstel over Prevost-ParadolGa naar voetnoot1 b.v.: - of gaf de opmerking in de Temps U regt pour opposer, zou Sainte-Beuve hebben gezegd, outre mesure? Genoeg over de enormiteiten in Uwen jongsten brief, hoe veel liever breng ik U mijn dank, dat Ge mijner in carro hebt gedacht! Ons contemplatief leventje gaat zijn geregelden gang, - weinig menschen, veel boeken mogt ons devies zijn. Gij ontvangt met deze mail, Aflevering 2-5 van Bakhuizen van den Brink - het zou mij niet verwonderen, als ik er eer in den Java-Bode dan in een onzer Hollandsche tijdschriften eene beoordeeling van aantrof. C'est connu et je m'y résigne. Ofschoon mij de moeijelijkheden met de benoeming des Konings voor Uwen broeder leed doen, verheugen wij er ons in, dat het vertrek van Mr. en Mrs. Huet er door wordt vertraagd. Het kleine kringetje zal er nog meer door inkrimpen. In onze donkere dagen van Kersmis, roep ik U toe: waardeer met de Uwen het genot van een gezegend bevoorregt klimaat. Wij hadden gister in letterlijken zin geen dag. Vele groeten aan Mevrouw en Gideon. Van harte de Uwe. |
|