CXV
Amsterdam, 15 Februarij 1868.
Waarde Vriend!
Chi tace consente - en zonder eerst van U gehoord te hebben sints mijn laatste, moest ik U met geen proeven meer kwellen.
En toch had ik mij gevleid, dat Ge eens zoudt zijn overgekomen, dat Mevrouw hare belofte aan Sophie zou hebben vervuld. En toch geef ik den brui van alle consequentie, - die voorsmaak is mij te bitter!
Toevallig vernam ik gister van den foreman van Van Asperen Van de Velde dat Lidewyde nog op een letter wacht, en Ge dus van Uwe dringendste hoofdbezigheid voor de eerste weken vrij zijt. Sla dan nu in een ‘overschietend’ oogenblik Uwe scherpziende kijkers niet in bijgaande bladen om eenige drukfeilen uit te monsteren, - dat heeft A.C. Kruseman op zich genomen, maar werp er een oog in om U te overtuigen dat de veranderde wijze van zetten winst is geweest.
Daarentegen zal het mij lief zijn Uw oordeel over de opschriften te vernemen. Om dit over de laatste uit te brengen, hadt Gij de verzen moeten lezen. Ze zijn nog niet gezet, het ontbreekt der Drukkerij niet aan letters maar aan wit. Eerst als bl. 14-18 werden afgedrukt, zal dit weder beschikbaar zijn.
Heemskerk is niet zonder glans weder verkozen, het doet me voor de stad en vooral voor hem genoegen: maar onze toestand wordt er niet veel door gebaat. Soeur Anne! ne vois-tu rien venir? Een derde ministerie Thorbecke schijnt nu niet mogelijk noch wenschelijk - zal het Geëerbiedigd Hoofd van den Staat tact hebben nu een ministère d'affaires te benoemen?