CXIV
Amsterdam, 15 Januarij 1868.
Heb dank voor de toezending der proeven Florence, die naar Kruseman zijn gegaan niet verzoek er lucht in te brengen. Wilt Ge U nu eens over de bijgaande ontfermen?
Eenige bladzijden van Martinus van der HoevenGa naar voetnoot3 in het Januarij-nummer van de Gids zijn mij een ware verkwikking geweest. De Notaris Franke karakteriseerde die alleraardigst. ‘Die menschen plegen voor gek door te gaan’, zeide hij, ‘maar dat lezende vraagt men zich zelven: Wie zijn eigenlijk het spoor bijster - zij of wij?’
Van de groote zaak nog niets naders? Het zal mij vreemd zijn, als ik over weinige weken aan U en de Uwen denkende, mijzelven vragen moet: hoe zouden zij het nu hebben? prettig of stikkend - en tevreden of gedenkende aan Sorghvliet? Eéne gedachte wordt mij hoe langer hoe liever: zij komen spoedig terug!
Ons beider hartelijke groeten aan Mevrouw en Gideon.
De Uwe.