De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendCI
| |
[pagina 196]
| |
Merci voor de mededeeling van Pierson's brief, die mij meer heeft geamuseerd dan zijn ‘mooije boekje’Ga naar voetnoot1 mij konde. Maar ik heb geen philosophische hersens. En toch had ik in mijne eenvoudigheid al voor gegeven gehouden, wat hij zich zelven nog maar niet toestemmen wil, dat de modernen met U, en Pierson en tutti quanti die heen gingen hebben afgerekend. - Die luidjes gelooven - en daarin hebben zij gelijk - dat de schare nog opvoeding noodig heeft - is er een salto mortale tusschen dit bewustzijn en de meening dat zij geroepen zijn om op te voeden? Ik durf het niet beslissen, maar zeker schijnt het mij dat ‘Gods Wondermacht’ voor de menigte doodgeboren is. Och dat de mystieke, musikale Pierson eindelijk die eigenaardigheden van zijn gemoed eens in beeld bragt, of wil dat donzige niet plastisch worden? Wat klaagt Gij over een ploertige courant! Geen veld is dor, enz.Ga naar voetnoot2 en waarom het cahier, waarin het begin van den roman schuilt, niet weer voor den dag gehaald? Men zou in staat zijn U een uur mijmerens op die koele drukkerij te benijden, als men zich het genot voorstelt die wandelingen te mogen meemaken, en haren indruk weer te geven! ‘Drie ossenhazen, Zimmerman! op één avond, welk een menu! Taai, Taaijer, en Taaist!’ ‘Maar die heb ik niet geleverd.’ ‘Neen, Gij zorgdet voor een entremets....’ Och, Pierson! zie onze tijdschriften eens in, en Ge gaat met dubbel genoegen werken aan Uwe portie Geschiedenis der Godsdiensten: Que bien vous fasse! Vele groeten van Sophie. de Uwe. |