De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekendXCIX
| |
[pagina 187]
| |
Maar ik moet voorzichtig zijn in mijne kritiek, want ergeren mij de Duyltjes avond aan avond contra Lion - de BaardatjesGa naar voetnoot1 die ik 's ochtends onder de oogen krijg - beschouwingen Van Duijl contra Lion en vice versa zijn in de tweede magt waarlijk niet amusanter. Bij gebrek van gekijf dat verdiend te worden aangehoord, zou ik die rubriek sluiten. ‘Lastig schepsel!’ Ik zou het zijn, als ik na mijne vele opmerkingen over Uwe studie van ten Kate nu nog vertalingen eischte of suppediteerde. Daarom gaan, ongezien, de deelen Ten Kate hierbij terug. Het spreekt van zelf dat Gij over mij beschikken kunt, als Ge aan deze of gene vertaling behoefte hebt, mais, dès qu'on n'entre pas dans vos vues, ne forçons point etc. Mogt Ge in goeden ernst van mijn vermetel pogen van Pyrrha eenig begrip te geven eenig gebruik willen maken, dan zal ik mij ijverig aan het polijsten zetten. Zoo voor de hand weg geschreven, was het maar eene fopperij - en Ge hebt U door Uw ernstig antwoord op mijn ondeugende vraag over Horatius alleraardigst gewroken. Wie er U wil doen inloopen.... Als Mevr. H. hare inspiratie gevolgd had en hier was komen logeeren, terwijl Mijnheer nutteGa naar voetnoot2, zij zou slechts haar goed regt hebben gehandhaafd. Vele groeten van Sophie aan Mevrouw en Gideon, waarbij ik gaarne de mijne voeg. Van harte de Uwe. |