waarom moest hij het aan de beide Études van schoonpapa Liszt
Waldesrauschen und Gnomenreigen
en
Der heilige Franz von Paula auf den Wogen schreitend
verknoeijen?
Dr. Gunz zong een Wanderlied van Justinus Kerner, zoodat hij het gansche publiek electriseerde - wat was die poëet gelukkig een componist als Schumann aan te treffen!
Aber in zweitem theil da fingen unsre Leiden an!
Een Fest-Ouverture van zekeren Mijnheer J. Buff gaf den Directeur Van Bree, dat mager ziekelijke figuurtje, gelegenheid zooveel te buigen en te zwenken, te pompen en te scheppen, dat Schneevoogt er zenuwachtig van werd, toen eindelijk zijn knietjes knikkende gingen meêdoen, was het om uit te gieren!
Daar kwam Psalm 13 van Liszt, wij werden gestraft!
Herr! wie lange willst Du meiner sogar vergessen? zei de vraag, et ce qui s'en suit nam geen einde, en als Gunz de woorden had voorgedragen, dan krijschten en kreten instrumenten en koristen die na, tot ik S. in het oor beet:
Als ik de Heer was, ik zou ze toeroepen: ‘hou je smoel!’
Ge ziet. Gideon leeft bij ons, maar S. gierde het uit. Mevrouw C. was non geworden.
De 13de Psalm is zoo kort, maar in deze muziek duurt hij langer dan de 119de. Intusschen herhaal zoovele malen Ge wilt, vat weer op en laat weêr los, knoop opnieuw aan, ook het kunstigst gekunstel heeft een einde, onder de fugue had het gegeeuw des publieks zijn toppunt bereikt, Schneevoogt hield den hoed voor den mond, daar ruischte de laatste vloed van noten.
‘Liszt, Liszt, Liszt!’ schreeuwden de afgodeerders.
En de graauwe haren kwamen uit op het trapje voor het orkest, en de oogen flikkerden ons toe, zij hadden bij den ouden satyr nog iets van hunne vroegere tooverkracht, en