LXXXIV
Amsterdam, 2 November 1865.
Lieve Vriend!
Ik stel mij voor dat Gij den Inhoud van het Novembernommer van de Gids doorloopt en in eleganter stropologen getuigt wat een Makelaar in Tabak van eene middelmatige partij Maryland plagt te zeggen:
‘Niet veel soeps!’
maar dan zijt Gij onbillijk, zeg ik U, onbescheiden, en wat niet al on's - zie bladz. 310 aan den staart en bl. 311 aan den kop:
‘Fierheid op ons zelfstandig volksbestaan moet bij ons gepaard gaan met bescheidenheid en zuinigheid, zoowel in het materieele als in het intellektueele.’
Eizoo, Mijnheer Joh. C.Z.! ei zoo!....
Welk een beweging door Pierson's artikel in de Tijdspiegel van de verleden maand, door zijn afscheid! Oosterzee, Opzoomer, Doedes, allen zijn opgeschrikt - het alleraardigst is de moderne predikant niet-theoloog de Keyser. Echt protestantsch bezweert hij den gereformeerden Paus Scholten de bedreigde kudde te hulp te komen, neen, de herders den staf, die hen dreigt te ontglippen, voor goed weêr in de hand te geven!
Wat is het amusant weinig te doen te hebben, en de dingen in zijn eentje, beneden in het Leesmuseum door te snuffelen.
De verrassing van Héraugière zal voor mij - eene verrassing worden. Na bijgaanden brief van 25 Oct. te hebben herlezen, schreef ik uit mijn harte dat ik om niets ter wereld haar leed wilde aandoen, en zij dus de kopij liever direct aan Pamela moest zenden. Ik ben er door den tweeden brief voor beloond!