De werken. Deel 21. Brieven aan Cd. Busken Huet 1861-1868
(1901)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
briefje, dan ik verdiende. Met welke schepsels moet Gij hebben omgegaan, welke droevige ervaringen zijn de Uwe geweest, als Gij U verheugt alledaagsche eerlijkheid aan te treffen. Had Frederik II dan ook tot mij, als tot Sulzer mogen zeggen: Sie kennen die verfluchte Race, zu der wir gehören, nicht genug! En nu, inclosed een briefje van Vissering. Het doet mij genoegen, want daaruit blijkt mij dat men ten minste te Leyden de strekking van mijn bezoek zeer goed begrepen heeft. Alle poëzy van Gescheiden daargelaten, die zelfs erkennende, geloof ik, dat er in mijn prozabesluit den grondslag aller echte poëzy valt te waarderen: Waarheid! Ik had hem mijn epistel toegezonden met de woorden: ‘Ik heb U nog dank te zeggen voor de gulle ontvangst Donderdag ten Uwent. Hoezeer het betreurende dat de beproefde onderhandelingen tot geen gewenscht einde voeren mogten, heb ik slechts bij het inliggend meêgedeelde besluit rust. Ik kan niet anders. Dit was niet beneden mij, want ik houd van Vissering ondanks zijn zwakheid. Ge begrijpt dat ik Zondag te Leyden niet verschijnen zal, ik ben die Amst. vergaderingen moê. Maar ik denk over een woord tot ernstig afscheid of explicatie, en daarom ontving ik Visserings briefje gaarne en spoedig terug. Kennissen en Vrienden hier begrijpen volkomen mijn besluit. Over dat der overigen?? Van harte de Uwe.
18 Jan. '65. Verjaardag van 's Lands Moeder. |
|